Vrijdag 31 januari 2020

"STORY OF SIMON & GARFUNKEL" OP ORIGINELE WIJZE VERTELD

Het heeft maar een haartje gescheeld of ‘Bridge over troubled water’ was (voor altijd?) op de planken blijven zingen. Simon had het nummer weliswaar geschreven, maar in zijn visie was er maar één die het geloofwaardig kon vertolken: zijn ‘maatje’ Garfunkel. De onderlinge relatie tussen de vroegere schoolmaatjes was toen al flink bekoeld en naar verluidt heeft het Simon heel wat overredingskracht gekost om hem toch zo ver te krijgen. Het resultaat mocht er zijn. Het eerste wat je nu denkt bij ‘Simon & Garfunkel’ is ‘Bridge over troubled water’. Simons moeder was zelfs zo verrukt van het lied dat ze in een zeldzaam openhartige bui uitriep tegen haar zoon: ‘Goh, Garfunkel zingt eigenlijk veel mooier dan jij!’ Dat had ze achteraf beter niet kunnen zeggen, want mede door dit compliment bekoelde de relatie in een nog rapper tempo.
Dit was slechts een van de vele anekdotes die Joost Botman en Niels van der Gulik uit West-Friesland donderdagavond In De Kring zo uit hun mouw leken te schudden als eerbetoon aan hun helden in ‘The Story of Simon & Garfunkel’.  Het verhaal over een van de meest succesvolste duo’s uit de lichte muziek is al vaak verteld, maar het uit de kop van Noord- Holland afkomstige duo wist er toch steeds een originele draai aan te geven. Ze begonnen hun verhaal waar het hoorde te beginnen, in New York, waar de schoolvrienden ook al snel tot een gezamenlijk muzikaal avontuur besloten.  Hun grote voorbeelden waren uitgerekend The Everly Brothers die in een veel later stadium van de carrière van Simon & Garfunkel in hun voorprogramma stonden. De verhoudingen waren toen al lang omgekeerd. Als je Joost en Niels mocht geloven, waren zij zelf ook een tijdje gebrouilleerd geweest, maar uiteindelijk heeft de liefde voor hun jeugdidolen ze toch weer samen gebracht. Hoewel uiterlijk en qua persoonlijkheid zeer verschillend, vulden ze elkaar goed en telkens op het juiste moment aan. Niels van der Gulik is de wat joviale verhalenverteller die je zo in de kroeg tegen het lijf kunt lopen, terwijl Joost toch meer de man is van de serieuze aanpak.  Bij de uptempo nummers spatte het plezier eraf en bij de gevoelige ballads hing de uitverkocht kleine zaal aan hun lippen. Joost Botman mocht als gitarist dan iets meer te doen hebben dan Niels, daar stond tegenover dat Niels voor het huzarenstukje stond om ‘Bridge over Troubled water’  geheel solo tot een goed einde te brengen. Hij is immers de Garfunkel, dus de beter zingende helft van het duo, in deze productie. De paar erg gevoelige klippen in de evergreen wist hij vakkundig te omzeilen en dat leverde hem terecht een langdurig applaus op. Joost keek op dat moment bepaald niet om in wrok. Integendeel, hij gunde zijn maatje dat succes ten volle.  Niet onvermeld mag blijven dat ze bij dit alles ondersteund werden door Richard Heijerman op percussie. Deze moest helemaal afreizen vanuit Hellevoetsluis om dit optreden van extra glans te voorzien. ‘Een klein uurtje reizen maar, valt mee’, bracht deze een nuance aan in de introductie van Niels. Vergeleken met de lange reis uit West-Friesland die het duo moest ondernemen, is dat inderdaad maar een peulenschilletje. Een van de zonen van Piet Sep vroeg vanaf Rij1 om een speciale toegift, ‘dat liedje van die konijnen’. Met een beetje hulp uit de zaal begreep Niels al snel dat hier ‘Bright Eyes’  werd bedoeld. ‘Helaas, de konijnen hebben we deze dag thuisgelaten, maar we hebben wel een heel leuke dame meegenomen vanuit het hoge noorden’, sprak de zanger troostende woorden. Een tel later zong en de klapte de volle zaal mee op de tekst van ‘Cecilia’,  de eeuwigdurende hartenbreekster. Het publiek ging tevreden naar huis in de wetenschap een meer dan geslaagd  optreden met een sterk educatief karakter te hebben bijgewoond dat best nog een keertje op herhaling mag gaan in De Kring.   


The Story of Simon & Garfunkel, Sound of Silence - Joost Botman, Niels van der Gulik, percussie Richard Heijerman.  Regieadviezen: Pieter Tiddens, Sanâa Swart Teksten: Loet Swart, Sanâa Swart, Joost Botman en Niels van der Gulik. Gezien door Jaap Pleij op donderdag 30 januari in de kleine zaal van De Kring. 


Woensdag 29 januari 2020

DE BESTE COLUMNIST VAN NEDERLAND

Een kinderhand is soms snel gevuld. Een schrijvershand ook, al komt dat minder vaak voor. Het heeft er helaas alle schijn van dat de voorstelling ‘Dit is Roosendaal’ van Marcel van Roosmalen nooit in De Kring te zien zal zijn. De directie van Theaters Tilburg is inmiddels maar wat blij dat ze wel toegehapt heeft, want Tout Tilburg is reuze benieuwd wat Van Roosmalen en zijn twee kompanen van de voorstelling ‘Dit is Tilburg’ hebben gebrouwen.  Gaat dat zien op zondag 2 februari, terwijl Roosendaal op een houtje bijt.  Daarom was ik als een kind zo blij toen ik bij de Koopjesknaller (waarom is het daar altijd zo stil?) een puntgaaf exemplaar aantrof van ‘Ik ben (s)normaal’. ‘Niet misschien, maar gewoon de beste columnist van Nederland’, schijnt Nico Dijkshoorn ooit over Marcel van Roosmalen te hebben gezegd. Deze uitspraak prijkt als kop op de cover van deze bundeling columns die de ‘beste reportageschrijver van Nederland’ rond 2013 wereldkundig maakte in nrc.next. Een beetje ijdelheid is niemand vreemd, zelfs ‘een meester in het observeren van de kleinste onbenulligheden’ niet.
Ik las het boek in enkele uren uit. Ondanks het rappe leestempo was twee euro echt geen geld voor dit hilarische meesterwerkje. Ik zou me er bijna om bescheurd hebben ‘als het tegelijkertijd niet zo droef was en erom janken als het niet zo grappig was’. Onbegrijpelijk dat Marcel van Roosmalen nog geen vast plekje is gegund in ‘Veronica Inside’. Het moet voor mederepublikein Johan Derksen toch een kleine moeite zijn om dit voor elkaar te krijgen. Het wat ingezakte voetbalpraatprogramma kan immers ook wel een oppepper gebruiken.  Een win-win-situatie dus. 
De titel van het boek verwijst naar een man die tijdens ‘De Dag van de Belegger’ in de Amsterdamse RAI op het toilet zijn snor stond te kammen. Een tafereeltje dat Van Roosmalen nooit eerder had mogen aanschouwen. Snorremans trok zich niets aan van de onverwachte publieke belangstelling en klaarde het precaire klusje op zijn dooie gemak. ‘Zo, ik ben weer snormaal’, riep hij voldaan in de richting van de auteur toen de snor weer helemaal in de gewenste plooi zat. ‘Hebbes’, zal Van Roosmalen hebben gedacht. Dit verhaal maakt me wel nieuwsgierig naar de wijze waarop Johan Derksen zijn visitekaartje in het gareel houdt. Leuk onderwerp voor de eerste gesproken column in Voetbal Inside. 
Onder de noemer ‘Een clubje in Turkije’ ontvouwt Van Roosmalen de ‘ware reden’ waarom Ryan Babel Ajax destijds verruilde voor dat ‘clubje in Turkije’. In tegenstelling tot wat velen dachten ging Babel helemaal niet voor het geld naar Erdoganland. De goeierd wilde de ontwikkeling van aanstormende talenten niet langer blokkeren. De vermeende geldwolf had zich dus geheel weggecijferd met het oog op de toekomst van Ajax. ‘Ik verlaat Ajax dus niet om financiële redenen maar om het sportieve belang van de jeugd. Ik ben en blijf altijd een Amsterdammer met een Ajax-hart en als de club het wil kom ik ooit terug’, aldus de sportieve afscheidsgroet aan de echte fans, getekend Ryan Babel. Zoveel jaren later is de spits inderdaad teruggekeerd op het oude nest. Zij het voor tijdelijk. Een uit pure noodzaak geboren transactie vanwege het aanhoudende blessureleed in de tot voor kort zo onaantastbare hoofdmacht. Kennelijk beschikt Ajax momenteel niet over aanstormend talent wier ontwikkeling door de komst van Babel eventueel gedwarsboomd kan worden. Anders had geen rode haar op Babels hoofd er zelfs maar over gepeinsd om de smeekbeden van coach Ten Hag te honoreren.  Zijn terugkeer is vooralsnog geen succes, getuige het verslag op Sportnieuws.nl   
‘Heel Ajax beleefde zondag uit tegen Groningen geen beste middag. Ook de van Galatasaray geleende Ryan Babel kon de 2-1 nederlaag niet voorkomen. Maar hij was toch wel een van de zwakkere spelers op het veld. De 33-jarige Amsterdammer had van alle Ajax-spelers de laagste passzuiverheid (70 procent) en de meeste mislukte balcontacten (5). Niet alles wat Babel ondernam draaide uit op een mislukking. Zo won hij zes kopduels. Maar voor Ajax-fans was de nederlaag zo lastig te verteren dat op Twitter Babel werd aangewezen als zondebok. Misschien niet zo gek ook, want hij miste vanaf een meter of twee een intikkertje’.
Inmiddels wordt al luidkeels om Babels terugkeer naar Turkije geroepen. Het kan verkeren! .


Woensdag 29 januari 2020

MARCEL VAN ROOSMALEN EN HET MOREEL APPÈL

Dat de tijden sinds de uitgave van het boek ‘Ik ben (s)normaal’ van Marcel van Roosmalen, daterend uit 2013, veranderd zijn, blijkt duidelijk uit de column ‘Moreel Appèl’. Directeur Jeroen van den Oever van de zestien verzorgings- en verpleegtehuizen van De Vierstroom in Zuid-Holland had het in zijn hoofd gehaald om familieleden van dementerende bewoners te verplichten om vier uur per maand te helpen bij de verzorging. En dan ging het niet alleen om hun eigen vader of moeder. Ze werden ook geacht behulpzaam te zijn bij activiteiten als wandelen(met de dementerenden uiteraard), koffie schenken, spelletjes doen  en ‘een handje toesteken’ daar waar nodig. Het journaille van weleer werd van harte uitgenodigd om een kijkje te nemen in Huize De Westerweer, waar Van Oevers gedachtengoed reeds in de praktijk was gebracht. Ze zagen onder meer hoe een zekere Nel ‘de andere dementerende bejaarden er gewoon bij deed’ , terwijl ze verwoede pogingen ondernam om enkele lepels vla bij haar schoonmoeder naar binnen te lepelen.
Ondanks het verplichte karakter van de toegestoken handjes waagde Van den Oever het op een persconferentie te spreken van ‘een moreel appèl’. ‘Met zijn allen moeten we er voor zorgen dat deze mensen weer een blosje op de wangen krijgen’, zou hij er zonder blikken of blozen en volgens Van Roosmalen ook zonder blosje op de wangen aan hebben toegevoegd. Een directeur van een zorginstelling die het nu zou wagen om met een dergelijke boodschap naar buiten te treden, roept onverbiddelijk de toorn van Omroep Max-baas Jan Slagter over zich af. Slagter zou niet aarzelen om gewapend met een camerateam het bewuste verzorgingshuis binnen te vallen en de onfortuinlijke directeur op luide toon ter verantwoording te roepen. Indien de snoodaard dan nog niet bereid is zijn keutel in te trekken, heeft  de zelfbenoemde Robin Hood altijd nog zijn goede vriend minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid als troef achter de hand. De bewindsman kan er op rekenen door Slagter van alle kanten te worden aangespoord om actie te ondernemen tegen deze middeleeuwse dwingelandij. Marcel van Roosmalen nam geconfronteerd met Van den Oevers zienswijze op ‘moderne zorgmethoden’ het zekere voor het onzekere en verbood zijn moeder, indien ze ooit mocht gaan dementeren, haar intrek te nemen in een tehuis van De Vierstroom. Nou ja, hij deed een moreel appèl om haar om deze wijze raad op te volgen.
Ik hunker inmiddels met een blosje op de wangen naar meer leesvoer van Marcel van Roosmalen. Gauw maar weer eens bij de Koopjesknaller langs gaan! 


Dinsdag 28 januari 2020

HET BIJZONDERE VAN EEN SAMENLEVING SCHUILT IN DE MENSEN

Laatst wierp een ‘aanstormend’ cabarettalent als onderdeel van de 54e editie van het Camerettenfestival in De Kring de prangende vraag weer eens op: wat is nou het bijzondere van Roosendaal? Waarin onderscheidt Roosendaal zich van andere gemeenten?  Na enkele seconden van stilte, schalde met enige aarzeling een stem uit de hoge duisternis. ‘Het Tongerlohuys’. Het duurde even voor deze reactie was doorgedrongen tot de  beroepsgrappenmaker.  ‘O, een museum’.  Je zag zijn gezicht direct betrekken. ‘De Passage’ werd er pal na gelanceerd vanaf ongeveer dezelfde hoogte. Ik weet niet of dit iets typisch Roosendaals is, maar vragen afgevuurd vanaf het podium worden in De Kring vrijwel altijd door iemand hoog achterin de zaal beantwoord. Hoewel nog onervaren had de debutant al snel door dat hij op dood spoor was beland, een reden voor hem om dan maar meteen over te schakelen op zijn ingestudeerde programma, dat overigens ook niet echt bijzonder was.
Ik heb deze vraag vorig jaar ook aan de orde gesteld in mijn column over de van televisie bekende familie Van Rossem. Stel dat Maarten, Vincent en Sis het in hun hoofd zouden halen om Roosendaal met een bezoek te vereren, welke hoogtepunten zouden ze er dan uit hebben gepikt ? Een kleine passage hieruit: 
‘Rest de vraag of de Van Rossems in Roosendaal iets van hun gading zouden vinden.  De top tien van onze attracties stemt wat dat betreft niet bepaald vrolijk. Bovenaan staat het Rosada Factory Outlet, maar dat zal bij de broers en zus ongetwijfeld slechts een verbaasde frons oproepen. Ik zie Sis daar nog niet op koopjesjacht gaan. Het Tongerlohuys dan? De toren van de St. Jan? Misschien dat Vincent enigszins opgewonden raakt van de nieuwbouw in De Kroeven, maar het is niet waarschijnlijk dat Maarten en Sis van de ‘rijke geschiedenis’ van Roosendaal uit hun bol zullen gaan. Hier ligt dus een mooie maar zware taak voor de City-marketeers. Wie brengt Maarten, Sis en Vincent in de verleiding om Roosendaal te bezoeken? Zou een leuke opdracht aan de bevolking zijn vanuit het gemeentebestuur, de politiek, het VVV en het City Marketing Bureau!’
Die uitdaging is voor zover ik weet nog niet opgepakt door de aangesprokenen.  Het is ook niet bekend of het drietal nog een nieuw vervolg mag maken op deze reeks goed bekeken uitstapjes, het is dus uiterst twijfelachtig of Roosendaal ooit belicht wordt door de typische Van Rossem-bril. Achteraf misschien maar goed ook. Ik plaatste mijn gedachtenspinsels vanuit de nieuwssite toen ook nog door naar de later onbetrouwbaar gebleken facebookpagina ‘Wat gebeurt er allemaal in Roosendaal?’, de reacties lieten zich raden. De algemene teneur was dat de Van Rossems hun tijd wel beter konden besteden, omdat er voor toeristen en dagjesmensen niets noemenswaardigs te beleven zou zijn in Roosendaal. Die tendens heeft me met terug werkende kracht aan het denken gezet. Schuilt het bijzondere van Roosendaal niet juist in het gegeven dat hier voor de buitenstaander niets bijzonders is te vinden? Met een beetje geforceerde kwade wil zou je wel wat elementen kunnen noemen , zoals de reeds geciteerde gemeenplaatsen ‘Rosada, Het Tongerlohuys, de toren van de St. Jan’, maar ook het Sky-dive-centrum en het speelparadijs op De Stok. En is het Herstaco Stadion in een bepaald opzicht niet uniek? Waar elders speelt een derde klas amateurclub in een heus stadion, en nog wel in hetzelfde stadion als waar de voormalige professionele voorganger met dezelfde naam zijn thuiswedstrijden afwerkte? Het bijzondere van Rosada schuilt mijn inziens echter uitsluitend nog maar in de royale toiletvoorziening, wat in de rest van Roosendaal getuige gedegen onderzoek een ondergeschoven kindje blijkt te zijn. Toeristen met een zwakke blaas kunnen dus beter sowieso wegblijven.
Moeten wij Roosendalers er rouwig om zijn dat we niet in een toeristenparadijs wonen? Het lijkt me van niet. Het toerisme gaat elders met zoveel excessen gepaard dat we juist blij moeten zijn dat we van die (oppervlakkige) belangstelling gespeend blijven. Niemand hoeft hier bij het krieken van de dag bang te zijn om net als bij Kinderdijk en Giethoorn(overigens goedwillende) busladingen Chinezen in zijn tuin aan te treffen, onze straten worden niet gegeseld door koffers op wieltjes,  we hoeven ook niet bang te zijn dat onze ‘gewone’ supermarkten plaats maken voor peperdure toeristenwinkeltjes, en gelukkig wordt onze binnenstad niet elk weekeinde geterroriseerd door feestende studentenkorpsen uit andere steden.
Roosendaal is met al zijn gebreken en tekortkomingen grotendeels afgestemd op de noden en behoeften van zijn eigen inwoners. Dat is niet iets om trots op te zijn, wat ons door bestuurders veel te vaak door de strot wordt geduwd, maar wel iets om zeer tevreden over te zijn. Het is daarom onbegrijpelijk dat het gemeentebestuur zoveel geld verspilt aan Citymarketing en een binnenstadsdirectie, waarvan zelfs wethouder Cees Lok niet weet wat ze precies uitspoken. ‘Roosendaal, een stad die bijzonder is door niet bijzonder te willen zijn’ zou een mooie leuze zijn, maar ik verwacht niet dat deze suggestie door de duurbetaalde stadspromotors zal worden omarmd.
Maar het echte kapitaal van Roosendaal – dat zou ik de entertainer geantwoord hebben indien hij het mij persoonlijk had gevraagd, ik hou nu eenmaal niet van dat luidkeels gebler door een theaterzaal- schuilt natuurlijk net als in iedere andere gemeenschap in de inwoners. Het zijn immers de mensen die de stad zijn identiteit en kleur geven. Dat is het ware DNA van Roosendaal!
Om toch iets meer te weten komen over het ‘eigene van Roosendaal’ had directeur Jan-Hein Sloesen van De Kring eigenlijk als de wiederweerga moeten intekenen op de productie van ‘Hoe Hollands is het hier?’  van Marcel van Roosmalen (columnist voor NRC Handelsblad en auteur), Jan Dirk van der Burg (heeft een vaste fotorubriek in De Volkskrant en is sinds september 2018 Fotograaf des Vaderlands), en Roelof de Vries (winnaar van de zomereditie van De Slimste Mens 2018 en presentator van meerdere programma’s op radio 1). Onder dit motto onderzoekt het drietal of er zoiets bestaat als een Nederlandse volksaard. Wat zijn onze volkomen- maar vooral onvolkomenheden? Van Roosmalen kennende, weten we dat hij vooral gespitst is op dat laatste, want als theatermaker kun je niet zoveel met volkomenheden, voor zover mogelijk uiteraard. Naar verluidt zijn de mannen met frisse tegenzin door heel het land op onderzoek uit gegaan om hier een antwoord op te vinden. Ze hebben het zich daarbij niet bepaald gemakkelijk gemaakt. Iedere schouwburg die deze voorstelling in het programma heeft opgenomen, kan rekenen op een persoonlijk onderzoek van de gemeente waarvan zij de spil zijn. Het is jammer dat deze beker vooralsnog aan Roosendaal voorbij gaat. De schouwburg in Tilburg was heel wat alerter.  Aan de hand van harde feiten en triviale weetjes hebben ze in het voortraject gestaafd hoe hoog Tilburg scoort op hun ‘Nederlandmeter’. Het optreden van een lokale artiest en interviews met plaatselijke bekendheden dragen eveneens bij aan de uitslag, zodat aan het eind van de avond voor iedereen duidelijk is hoe (on)Nederlands Tilburg eigenlijk is. Wie zelf wil beleven wat Roosendaal onthouden is, kan op zondag 2 februari terecht in Theaters Tilburg. Er zijn nog kaarten beschikbaar.


Vrijdag 24 januari 2020

MA GENOOT WEER VAN HET SHANTYKOOR 'T CRAEYENEST

‘O jee, ben ik weer ingeslapen’, schrikt Ma deze donderdagmiddag rond tien over twee wakker. Vaag herinnert ze zich meteen dat er zo meteen iets te doen is in restaurant ’t Trefpunt. ‘Of zullen we maar hier blijven?’, oppert ze. Maar daar kan natuurlijk geen sprake van zijn. De hele week heeft ze zich al verheugd op het optreden van Shantykoor ’t Craeyenest uit Roosendaal en dan zomaar zonder geldige reden niet gaan, dat kan natuurlijk niet. Zodra ik de rolstoel voorrij is haar verzet al in de knop gebroken. Ze lijkt er zowaar echt zin in te krijgen als ik haar vertel hoezeer ze de vorige keer van dit fameuze zeemanskoor genoten heeft.
Ondanks dat er al een flinke verkeersstroom richting ’t Trefpunt trekt, kan ze plaatsnemen achter haar vertrouwde tafeltje dicht bij de deur.  De koffie laat niet lang op zich wachten en op dat soort momenten is Ma helemaal in haar nopjes.  Een effect dat nog eens versterkt wordt als ik haar louter meezingertjes in het vooruitzicht stel.  ‘Send in he clowns’ is dan het credo. De ‘bemanning’  meldt zich stipt om half drie op het appel. Een vrouw aan bord brengt ongeluk. Dat was althans de heersende gedachte in zeemanskringen ten tijde van Maarten Tromp en Michel de Ruyter, de twee beroemdste bestevaers uit de Nederlandse maritieme historie. ’t Craeyenest heeft daar geen boodschap aan, getuige de vrouwelijke dirigent die voor de mannenbroeders op de bok stapt. Dat had ik beter niet tegen Ma kunnen opzeggen, want nu wilze  weten wat dat precies betekent: Bestevaer.  Op dat lesje geschiedenis heb  ik natuurlijk niet gerekend.  Als Ma erg helder van geest is, heeft dat dus niet alleen voordelen. Gelukkig laat mijn geheugen het niet afweten op dit moment supreme. Ik begin met een stukje voorgeschiedenis en leg haar uit dat Maarten Harperstzoon Tromp de eerste admiraal was die van zijn bemanning de bijnaam ‘Bestevaer’ kreeg.  ‘Bestevaer’ betekende naast ‘Beste Vaarder’  zoiets als ‘beste vadertje’, een koosnaampje dat de admiraal alleen door zijn bemanning gegeven kon worden. Ruim een kwart eeuw later viel Michiel de Ruyter die eer eveneens ten deel.   Dat betekende overigens niet dat de zeeheld uit Vlissingen een teerhartige gezagvoerder was.  Een matroos die tijdens een uit de hand gelopen ruzie een andere matroos neerstak werd door De Ruyter op een enigszins sadistische wijze gestraft. Zonder blikken of blozen liet De Ruyter de uiterst gewelddadige vechtersbaas achter op een zandplaat, met slechts een bijbel en een kruik wijn als metgezellen.  Het was algemeen bekend dat die zandplaat bij opkomend tij ettelijke meters onder water kwam te staan. Het was in die tijd lang niet vanzelfsprekend dat zeelieden konden zwemmen, hoogst waarschijnlijk heeft de matroos deze kastijding dus niet overleefd. Van je Bestevaer moet je het maar hebben!, zal hij bij de laatste hap naar adem wel uitgeschreeuwd, of minstens gedacht hebben.  Dat laatste heb ik Ma maar niet verteld. Het moet immers wel een gezellige meezingmiddag worden. Voor het eigenlijke optreden van start gaat, brengen de zeebonken eerst een kort ‘Lang zal ze leven’ ten gehore aan het adres va de klaarblijkelijk onlangs verjaarde dirigent. Al snel is het een gezellige boel aan ons tafeltje. ’t Craeyenest laat klassiekers uit het ‘Irish Songbook’  als ‘Molly Malone’ en ‘The Wild Rover’ weerklinken op een wijze waarvoor de wereldberoemde ‘Dubliners’ zich niet hadden hoeven te schamen. Ook de inmiddels (van mijn columns) zeer bekende heer TvdB zingt hartstochtelijk mee.  Als dan blijkt dat ‘Ketelbinkie’ eveneens in het repertoire van ’t Craeyenest zit, bloeit Ma’s Rotterdamse hart ook nog eens helemaal op. Haar weetgierige bui is nog niet over. ‘Wie zong dat ook al weer?’ keert ze zich vragend naar mij als het ketelbinkie definitief het Rotterdamse zeegat is uitgevaren. ‘Frans van Schaik’ antwoord ik op de automatische piloot.  Niet helemaal zeker van mijn zaak besluit ik dat thuisgekomen toch even na te kijken.  Oorspronkelijk is de titel ‘De straatjongen uit Rotterdam’. Frans van Schaik is degene  die het meeste succes heeft geboekt met dit volkslied, maar ‘Ketelbinkie’ is in 1942 toch echt ontsproten uit de creatieve geesten van Anton Beuving (tekst) en Jan Vogel (muziek).  De eerste opname vond plaats in april 1943 met Cor Steyn achter het orgel van het City Theater in Amsterdam.  Zo steek je en passant nog wat op van die gezellige muziekmiddagen in St. Elisabeth, maar het meezingen blijft van de eerste tot de laatste klank natuurlijk het hoofddoel. Tijdens een zeldzaam moment van stilte wissel ik met de heer TvdB intensief van gedachten over de nummers die ons inziens ook wel een plek verdienen in het glansrijke repertoire van ’t Craeyenest. ‘Achter Molly Malone hoort natuurlijk ‘The Irish Rover’ te volgen en zou ‘Patsy’ van Rein de Vries niet heel mooi direct achter dat roverslied passen’, opper ik met een intonatie die geen tegenspraak duldt.  De heer TvdB doet ook heel nuttige duiten in het zakje en zo hebben we in een mum van tijd voldoende materiaal voor het volgende programma van het koor bij elkaar gesprokkeld.  Maar het lijkt mij dat die harde bolsters, blanke pitten,  op onze welgemeende adviezen zitten te wachten. Deze show was weer heel anders van karakter dan het vorige optreden van ’t Craeyenest in St. Elisabeth. Het koor verraste deze keer vooral met diverse solistische optredens van de leden, in muzikaal opzicht waaide er deze middag dan ook een verrassend frisse wind door ’t Trefpunt. Degenen die na afloop van het concert het afbreken van de zo zorgvuldig opgebouwde apparatuur gadesloegen, kwamen onverwacht ook nog van een letterlijk wat koude kermis thuis.  Het afvoeren van de apparatuur verliep logischerwijze via de zijdeur waar de medewerkers van het restaurant ook altijd veelvuldig gebruikmaken. Het gevolg was dat de deur voor wat langere tijd openstond en het leek mij daarom  verstandig om de stoet achterblijvers even halt te laten houden. Ik zou het niet graag op mijn geweten hebben dat ze letterlijk de wind van voren kregen, met mogelijke griepgevolgen en natte loopneuzen van dien. De sjouwende zeemannen hielden het oponthoud zo kort mogelijk en daardoor kon ik het sein ‘Kust Veilig’ al snel door de gang laten schallen.
Die zijdeur is in de winterperiode ook in het dagelijks verkeer een gevaarlijke horde om te nemen. Vooral nu er ook regelmatig werklieden door het complex lopen om St. Elisabeth in technisch opzicht vooruit te helpen in de vaart der volkeren. De oplossing voor dit euvel ligt nogal voor de hand.  Net als bij de achteringang moet hier een dubbele deurvoorziening komen, waarbij de ene deur pas opengaat als de ander gesloten is. Dat zorgt misschien voor wat oponthoud voor de medewerkers , maar het welzijn van de bewoners staat uiteraard voorop. Een dag later richt ik een verzoek aan de cliëntenraad om een dergelijke voorziening met de nodige spoed bij de directie/annex Raad van Bestuur te bepleiten, het liefst nog tijdens het eerstkomende overleg dat voor eind januari gepland staat. 


Donderdag 23 januari 2020

ENVELOPPEN MET ZWART WIELERGELD, FICTIE OF WAARHEID?

Het is inmiddels een week geleden dat ik de derde druk van het door Bert Wagendorp geschreven boek ‘De Proloog’ heb uitgelezen.  Als publicist ben ik er deze donderdag de 23e januari pas mee klaar, want het boek biedt genoeg stof om even op door te gaan. Ik kan me niet herinneren of ‘De Proloog’ bij de uitgave in 1995 veel heeft los gemaakt binnen de Roosendaalse wielerkringen. Ik kan me haast niet voorstellen dat dit niet het geval was, want er wordt nogal wat beweerd op pagina 83 en 84.  Hierbij moet wel worden aangetekend dat het handelt om een ‘roman over een wielrenner in de slapeloze nacht voor hij de proloog moet rijden’. In een roman mag je nu eenmaal (tot op zekere hoogte) van alles beweren, ook waar het bestaande personen betreft, maar de gebezigde informatie moet toch wel ergens op berusten, lijkt mij.
Jos van Sprundel, de ploegmaat en het klankbord van de man die geacht wordt de proloog te winnen, krijgt van hem de vraag voorgelegd wanneer hij zijn eerste koers heeft verkocht.
‘Als amateur, zegt hij, het criterium van Roosendaal. En ik krijg mijn geld, direct na de koers, staat er zo’n jongen van de krant bij, zo’n jonge gast die nog zo nodig lullige dingen in de krant moet zetten. Hij komt even later naar me toe en zegt: je kreeg geld,  je hebt zeker de koers verkocht. Mijn auto zul je bedoelen, zeg ik. Die heb ik net verkocht, onder de koers over onderhandeld, mooi prijsje gemaakt. Rare plaats, zegt ie, om je auto te verkopen, hoe ga je naar huis dan? Zo’n, bijdehand, weet je wel. Doorvragen, zeker op de school voor de journalistiek gezeten. Ik ken ze, die journalisten, ik ben eerst naar die andere gozer gegaan en heb ‘m gezegd dat ie zojuist mijn auto had gekocht. En toen met de fiets op de trein naar huis. Want ik had het idee dat ie achter me aan liep, die rat, om te kijken of ik niet gewoon in mijn auto stapte, en Van Sprundel is natuurlijk niet dom. Je kunt, zeg ik, toch je auto verkopen en ‘m een week later bij de koper afleveren? Student, jij kent ze nog steeds niet, jongen, als er journalisten in de buurt zijn kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Maar afijn, daar zat ik dus, met m’n fiets in de tweede klas en mijn auto in Roosendaal. En de volgende dag natuurlijk zo’n klotestukkie in de krant, zo’n grappig kadertje weet je wel, Van Sprundel verliest koers op stomme manier en moet ook nog met de trein naar huis omdat ie onderweg zijn auto verkoopt. Stond ik mooi te kijk, als domme lul. Het was ook nog de auto van mijn pa, moest ik het die ook nog allemaal uitleggen. Koers verkopen, zegt ie. Alsof je er zoveel wint dat je erin kunt gaan handelen’.
Het laat zich raden om welk criterium het handelt en welke krant wordt bedoeld waarvoor die ‘jonge gast die nog zo nodig lullige dingen in de krant moet zetten’ werkt. Maar ach, in een roman is de artistieke vrijheid oppermachtig.  En dat is maar goed ook!  Dat neemt niet weg dat die opgevoerde Van Sprundel inderdaad een renner is met een van intelligentie gespeend, fysiek uithangbord. Waarom regelt hij zijn onfrisse zaakjes niet gewoon af waar dat hoort? Achter de coulissen, ver buiten het bereik van de camera’s en persmuskietjes die zich nog moeten bewijzen. Zegt deze handelwijze  wellicht iets over hoe Bert Wagendorp destijds tegen het geheimzinnige wielerwereldje, geregeerd door naïeve koning onbenullen,  aankeek?     


Woensdag 22 januari 2020

WAAROM IS DOPING NIET VERBODEN IN DE KUNST?

Dope is een absoluut taboe in de sportwereld en met name binnen de wielersport. Toch zijn er heel wat mensen die redeneren dat het ieders eigen zaak is of en wat ze in hun mik gooien.  De man uit het boek ‘De Proloog’ die alles op alles moet zetten om de proloog te winnen  trekt de vergelijking met kunstenaars die op dit terrein geen strobreed in de weg worden gelegd. Auteur Bert Wagendorp laat zijn ‘ik-figuur’ de stelling dat topsporters een voorbeeld moeten zijn voor de jeugd ernstig in twijfel trekken. 
‘Maar zijn schilders en dichters dan geen voorbeeld? Zuipen die soms niet? Hangen die niet regelmatig boven een lijntje coke? Dichters die LSD gebruiken en diep in zichzelf afdalen, dat is romantiek, die offeren zichzelf op om de mensheid het mooiste dat ze in zich hebben aan te kunnen bieden. Ik heb ooit ergens gelezen dat die Vlaming, Jotie ’t Hooft of zoiets, een vuile spuiter was die zijn gedichten alleen maar kon maken als hij zo stoned was als een aap. Nooit gelezen dat die gedichten van hem niks waard waren omdat ze onder invloed tot stand waren gekomen, omdat ze geschreven waren door een junk, nee, die jongen was een held die stierf voor zijn kunst, hij was een voorbeeld. Moeten wij mee aankomen. Je wordt gelijk levenslang geschorst en al je kunstwerken worden je afgepakt en bij het grof vuil gezet’.
Wagendorp betrekt Simon Vinkenoog bij dit betoog. ‘Als die toevallig geen schrijver was geworden maar renner, had hij het toch anders moeten aanpakken. Hij had in elk geval zijn kop moeten houden over alle spullen die hij gebruikte om iets moois te maken’.
Op het gezicht lijkt dit een absurde vergelijking, maar als je goed nadenkt, is er maar weinig tegen in te brengen. Je zou kunnen opwerpen dat wielrennen een competitieve sport is en dat een overwinning behaald met dope niet eerlijk is tegenover de concurrentie die het verkoos ‘schoon’ aan de start te verschijnen. Dat balletje gaat echter niet op. Sport is per definitie niet eerlijk. De een heeft van moeder natuur veel meer meegekregen dan de ander en de financiële middelen zijn doorgaans ook niet bepaald eerlijk verdeeld. De stand in onze nationale voetbalcompetitie laat zich doorgaans één op één vertalen met het kapitaal waarover de clubs kunnen beschikken. Bovendien kent de dichters en schrijverswereld heel wat wedstrijden en verkiezingen waar stevige prijzen aan verbonden zijn. Dan wil je vooraf toch wel even stevig innemen als gebleken is dat je daar baat bij hebt. Voorts is sport ook een vorm van kunst, dope in de sport is dus minstens aan een herwaardering toe. Zoals bekend wordt in Roosendaal binnenkort een nieuwe stadsdichter gekozen of zoals te vrezen valt wederom benoemd. Zouden we die gegadigden dan ook maar niet eerst aan een dopingcontrole moeten onderwerpen?

Naschrift: De Vlaming Jotie ’t Hooft mocht slechts 21 jaar worden. Op zijn veertiende was hij al verslaafd aan drugs, wat hem uiteindelijk fataal is geworden. In de nacht van 5 op 6 oktober 1977 diende hij zichzelf in een kleine kamer in Brugge een overdosis cocaïne toe. Op de muur stonden enkele laatste afscheidswoorden (vermoedelijk voor zijn ex) : "Dag kleine meid! veel geluk!"  In zijn huis in Sint-Agatha-Berchem, dat binnenin helemaal zwart geschilderd was, lagen twaalf afscheidsgedichten op de schoorsteenmantel, met de toestemming om ze postuum te publiceren. Voor zijn zelfmoord zette hij het nummer 'The End' van The Doors op. De tekst van dit lied gaat over onderwerpen als liefde, drugs en uiteindelijk de dood, allemaal elementen die een grote rol in T'Hoofts leven speelden.  Zijn schoonvader, directeur van uitgeverij Manteau, bezorgde hem in de periode dat het iets beter met hem ging niet alleen werk als lector bij uitgeverij Manteau, maar zorgde er ook voor dat zijn eerste bundel Schreeuwlandschap in 1975 gepubliceerd werd. Ook in die periode was hij niet drugsvrij. 


Dinsdag 21 januari 2020

OFFICIEEL VERZOEK OM EEN STANDBEELD OP TE RICHTEN VOOR JACK JERSEY TER GELEGENHEID VAN ZIJN 80STE GEBOORTEDAG

Beste burgemeester Van Midden, beste Han,


Op 18 juli 2021 is het tachtig jaar geleden dat Jack de Nijs, ook bekend als Jack Jersey ter wereld kwam. Jack was ronduit de landelijk bekendste persoonlijkheid die in Roosendaal getogen is. Mede namens zijn dochter Monique dien ik hierbij een officieel verzoek in om ter gelegenheid van deze bijzondere gebeurtenis een standbeeld van Jack Jersey te laten plaatsen. Vanwege zijn bijzondere band met de (Oude) Markt –hij had vroeger een eigen studio op de zolder van café De Raatskelder- is dat de meest aangewezen plek. Bovendien hoort een artiest van deze statuur natuurlijk een centrale positie in te nemen binnen de stad waar hij zich zo intens verbonden mee voelde. In de jaren zeventig was Jack ronduit de populairste artiest van Nederland in zijn genre.  Zie onderstaand twee berichten die goed weergeven wie Jack precies was. Het eerste artikel handelt over de ode die Radio 5 vorig jaar aan hem bracht onder de noemer ‘Jack Jersey in 1 minuut’.  Het andere artikel is afkomstig uit BN/DeStem en betreft de ode die Jack in 2009 ten deel viel in zijn eigen Roosendaal.  Die muzikale happening staat me nog helder voor de geest. Wellicht kan dat feest op of rond 18 juli 2021 nog eens dunnetjes worden over gedaan, met als onbetwist en historisch hoogtepunt de onthulling van het standbeeld van Jack. Over het ontwerp moet uiteraard uitgebreid van gedachten worden gewisseld. Monique en ik zijn daar graag toe bereid.
Zie bijgaand ook het verhaal ‘Het Lange flaneren’  uit mijn aanstaande boek ‘Het Pleijt is nog niet beslecht’.
Monique en ik wachten jouw reactie met belangstelling af.


Met vriendelijke groet,

Jaap Pleij
      

JACK JERSEY IN 1 MINUUT  - Radio 5

Op 18 juli vieren we de geboorte van Jack de Nijs, beter bekend als Jack Jersey. Op 26 mei 1997 overleed de zanger & producent uit Nederlands-Indië.
Op 18 juli 1941 wordt Jack de Nijs geboren in Tjimahi, nabij Bandung. Op tien-jarige leeftijd vertrekt hij met het gezin naar Nederland en komt op kamp Wouw te wonen. Tegen de zin van zijn vader in onderzoekt Jack zijn passie voor de muziek. Studies in Maastricht en banen bij Philips doen er niets tegen: Jack wil in 'het wereldje' naam maken!  Hij start muziekgroepen als The Four Sweeters en solliciteert naarstig bij platenlabels. In 1969 neemt Polydor de gok. Met liedjes als 'Gina Lollobrigida' (voor Tony Bass, later Ray Miller) en 'Sophia Loren' (van zichzelf) begint Jack al snel zijn stempel achter te laten. Ook staat hij als Ruby Nash op de planken.  Als Jack Jersey en met een keuze voor de Engelse taal treedt De Nijs ook als zanger in de schijnwerpers, met evergreens als 'In The Still Of The Night'(1974), 'Papa Was A Poor Man'(1974) en 'I'm Calling' (1973). Zijn hoogste notering is met 'Sri Lanka, My Shangri-La'.  Jack de Nijs schrijft ook hits voor anderen, zoals voor Nick MacKenzie: de single 'Juanita' (1974) is goed voor platina. Ook produceert hij de hit 'Comment Ca Va' van The Shorts (1989)
Aan het begin van de jaren '90 stopt Jack met het opnemen van platen. In 1997 overlijdt hij in zijn woonplaats Roosendaal aan de gevolgen van keelkanker. Jack de Nijs is maar 55 jaar oud geworden. In 2009 wordt een speciaal Jack Jersey-festival georganiseerd in Roosendaal.




Ode aan Jack Jersey 12 jaar na zijn dood
ROOSENDAAL - "Mijn vader heeft Roosendaal muzikaal op de kaart gezet." Monique de Nijs praat met aanstekelijke trots over haar vader Jack de Nijs, beter bekend als Jack Jersey.

"Een zanger van wereldformaat", zegt ze. Op 26 mei 1997 overleed de Roosendaalse zanger, componist en producer op 55-jarige leeftijd. Twaalf jaar later wordt voor het eerst een festival ter ere van Jack Jersey gehouden. Zondag 24 mei vanaf 15.00 uur in de Raatskelder in Roosendaal. Een idee van Johan Heeren en zanger Anton Supp.
Johan Heeren was jarenlang steun en toeverlaat van Jack de Nijs. Hij was bij elk optreden, net als chauffeur Kees Ros. "Goh, wat hebben wij gelachen!" herinnert Heeren zich. "Dan reden we naar Hamburg of München voor een optreden en onderweg hadden we veel lol."
Monique: "Dat had mijn vader nodig. Hij was altijd erg zenuwachtig voor een optreden. Johan kon dat altijd even doorbreken." Dat bevestigt hij graag: " Voor elk optreden gaf ik hem een bemoedigende tik op zijn kont." Heeren draagt de afscheidsbrief die Jack in 1997 aan hem schreef altijd bij zich. Monique houdt zich tegenwoordig bezig met de bescherming van het oeuvre van haar vader. Vijftienhonderd composities, waaronder 75 Top 40-hits. Grote eigen hits zoals Papa was a poor man en In the still of the night. En tientallen hits voor anderen, zoals Frank & Mirella, Nick MacKenzie, André Moss en de Shorts.

Dat de tribute in de Raatskelder plaatsvindt, is geen toeval. "Ik heb het gevoel dat Jack dat aan me heeft doorgegeven", zegt Johan Heeren. Wat hij bij het vastleggen van de zaal niet wist, is dat Jack de Nijs in de jaren zestig een eigen studiootje had op de zolder van de Raatskelder, Studio Raats. Een teken van bovenaf. "Ja, ik geloof in dat soort dingen", zegt Monique. De entree op 24 mei is gratis. Optredens zijn er van Denans, Frank & Mirella, Anton Supp, Mike Lorentz, Riny Heeren, Nick Mackenzie, Ronald Konings en anderen. Ook wordt de dvd-film Asian Dreams gedraaid.

Maandag 20 januari 2020

GING RINI WAGTMANS WERKELIJK ONDER DE OPLEGGER DOOR?

Een van de belangrijkste reden voor mij  om De Volkskrant vorig jaar met enige regelmaat te lezen, was de vaste column van Bert Wagendorp op pagina 2.  Bij de laatste tijdelijke verbintenis bleek zijn plek ineens ingenomen te zijn door de vroegere ombudsman Jean-Pierre Geelen.  Op zich niets mis mee, maar Geelen mist de snedigheid die zo kenmerkend was/is voor de auteur van onder meer ‘De Proloog’. Gelukkig is Wagendorp in januari teruggekeerd op het oude nest, maar toen ik eind 2019 bij De Koopjesknaller aan de Westelijke-Havendijk (waarom komen daar zo weinig snuffelaars?) een nog zeer aanvaardbaar exemplaar van de ‘De Proloog’ aantrof voor het lieve sommetje van vijftig eurocent was mijn bezoek in één klap al meer dan geslaagd. 
In dit boek verhaalt Wagendorp op smakelijke wijze over ‘het verhit toneel vol smeerlapperij en niets ontziende eerlijkheid’ die schuilgaan achter de wielersport. Dat doet hij aan de hand van het ‘meeslepende en onthullende verhaal van de man die de proloog moet winnen’. Wagendorp heeft voor de Volkskrant sinds 1989 alle grote wielerwedstrijden verslagen, waaronder zes keer de Tour de France. Als auteur legt hij diverse grote renners uitspraken in de mond, waarvan het moeilijk is vast te stellen of die op feiten of fictie berusten. ‘De Proloog’ is een boek dat je gemakkelijk in één ruk uitleest en zodoende belandde ik de eerste leesdag al bij pagina 72, waarop een opvallende anekdote over onze streekgenoot Rini Wagtmans is afgedrukt. Wagendorp belicht hier afdalers die het ongeluk tarten om zichzelf ervan te overtuigen dat ze sterker zijn dan het noodlot. Rini Wagtmans was volgens velen die hem naar beneden hebben zien vallen de beste daler aller tijden. De auteur beweert de bekendste inwoner van St. Willebrord ooit op het dak van zijn huis gade te hebben geslagen terwijl hij een kopstand maakte, en dat bij stevige wind. Wagtmans zou Wagendorp voorts hebben verteld dat hij samen met zijn kopman Eddy Merckx hard op een bocht afreed op het moment dat van rechts een vrachtwagen indraaide
‘Wedden, zei Wagtmans tegen Merckx, dat ik onder die oplegger door kan? Hij legde zijn fiets plat in de bocht en dook tussen de voor- en achterwielen door. Dat was lachen, zei Wagtmans, je had Merckx zijn kop moeten zien. De kop van de vrachtwagenchauffeur, die had ik ook wel willen zien. Ik geloof dat verhaal van Wagtmans niet, ik denk dat hij het heeft bedacht , je kunt niet onder een rijdende truck door duiken.  Wagtmans heeft dat verhaal verzonnen om te laten zien hoe ver zijn onschendbaarheid reikte. Wagtmans wist dat hij onder een rijdende truck door had kunnen vliegen, zonder dat hem iets was overkomen. Maar misschien is het ook wel echt gebeurd.  Als ik Merckx zie, vraag ik het hem. '
‘De Proloog’ dateert uit 1995/1996, ik ben benieuwd of het Wagendorp ooit gelukt is om die vraag aan Merkckx voor te leggen. Gelukkig is het ook nog steeds mogelijk om er bij Wagtmans naar te informeren. Ik denk dat ik dit maar eens ga doen? Wordt wellicht vervolgd!  
Over het leven van Rini Wagtmans zijn twee boeken verschenen, te weten: Ongekend – Rini Wagtmans, van straatjongen tot ridder (auteur Peter Ouwerkerk, 2006),  Op karakter – St. Willebrord van paarse hei (auteurs Peter Heerkens en Frans van Schoonderwalt). Wellicht is in (een van) die twee boeken deze anekdote opgetekend. Wie het weet, mag zich melden.   


Zondag 19 januari 2020

GEEF BEWONERS VAN ZORGINSTELLINGEN RECHT OP HUURSUBSIDIE

‘De wake-upcall van Bos is keihard’ stond zaterdag in dagblad Trouw als kop boven het commentaar van  de hoofdredactie en senior redacteuren. De commissie onder leiding van oud-minister Bos, die onderzoek heeft gedaan naar het zorgstelsel, trok deze week de conclusie dat ‘ouderen in de toekomst zelf meer moeten betalen aan leefomstandigheden waar nu de overheid aan bijdraagt’. De ‘Commentatoren van Trouw’  zijn het daarmee eens, omdat ‘ouderen hoger zijn opgeleid dan decennia geleden, maar toch nog onvoldoende voorbereid zijn op de levensfase waarin ze niet meer voor zichzelf kunnen zorgen’. De conclusie van Bos –en dus ook van Trouw-  is echter niet alleen onjuist, maar ook volkomen misleidend.
Enigszins vermogende ouderen moeten wanneer ze noodgedwongen intrekken bij een zorginstelling een gigantisch hoge eigen bijdrage  betalen.  Het zo zorgvuldig opgebouwde kapitaaltje mogen ze bij de voordeur van het verpleeghuis inleveren. Ook zonder spaargeld worden deze onfortuinlijke medemensen niet bepaald ontzien door het CAK. De eigen bijdrage voor ouderen met alleen AOW en een klein pensioen is voor het komende jaar vastgesteld op 1018 euro per hele maand. Een bedrag dat vrijwel geheel valt weg te strepen tegen de maandelijkse AOW-uitkering. Deze bedragen worden in opdracht van het CAK met elkaar verrekend. Het enige wat de bewoners daardoor een keer per maand op hun bankrekening krijgen bijgeschreven is de veelal karige pensioenuitkering en in de meeste gevallen een bescheiden zorgtoeslag.  Daar moeten ze het dan een hele tijd mee uitzingen. In ruil voor die 1018 euro per maand mogen ze zonder wezenlijke afleiding bivakkeren in een vierkant kamertje van vier bij vier meter , vaak zonder eigen sanitair. In die uitzichtloze positie mogen ze dan de laatste jaren van hun leven uitzingen. Ik heb al vaak bij minister Hugo de Jonge aangeklopt met het voorstel om bewoners in zorginstellingen net als ieder ander met een mager inkomen recht te geven op huursubsidie. Uit de enige schaarse reactie die ik retour mocht ontvangen van het ministerie geeft De Jonge zonneklaar te kennen dat niet van plan te zijn. De bijbehorende argumentatie ontbreekt. Alle Tweede Kamerfracties die ik met deze materie heb benaderd, konden niet het fatsoen de beleefdheid opbrengen om te reageren. Uit de recente kamerdebatten blijkt dat zowel regerings- als oppositiepartijen slechts oog hebben voor de inkomenspositie van de zorgmedewerkers en zich helemaal niets gelegen laten liggen aan de financiële positie van de doelgroep, oftewel de mensen waar het toch eigenlijk om gaat. En dat durft Bos nog met een stalen gezicht te beweren dat ouderen meer moeten gaan betalen voor hun huisvesting. Heel triest dat de ‘wijze hoofdredactie en senior redacteuren’  van Trouw zo hardvochtig meehuilen met deze kille, ijskoude wolvencommissie Bos.        


Zaterdag 18 januari 2020

VIGGO WAAS LIJKT ZIJN DRAAI WEER TE HEBBEN GEVONDEN

Een goed verhaal is één. Maar om er een onderhoudende voorstelling van te maken is naast een goede regisseur een meesterlijke verteller onontbeerlijk. Met ‘De Meestervoorspeller’ heeft Viggo Waas overtuigend bewezen dat hij ruimschoots aan die kwalificatie voldoet. Het verhaal deed de ronde dat Waas na zijn NUHR-periode niet goed wist hoe hij theaterbestaan een passend vervolg moest geven.  ‘Wat je je niet kunt voorstellen, valt ook niet te voorspellen’, laat hij zich halverwege deze anderhalf uur durende monoloog ontvallen. Daarom trof de dood van zijn moeder, met wie hij naar verluidt een uitermate hechte band had, hem als een bijna dodelijke mokerslag. Tegelijkertijd werd ook voor Waas eindelijk duidelijk dat er voor NUHR geen toekomst meer was weggelegd. Gelukkig liet hij zich door die twee enorme tegenslagen niet uit het veld slaan. De 57-jarige Waas troostte zichzelf met de gedachte dat zijn inmiddels negentigjarige vader er nog voor hem is (wat op deze leeftijd allerminst vanzelfsprekend is) en dat hij zich geborgen weet in een warm en liefdevol gezin.  Bovendien putte hij uit deze recente levenservaringen zelfs heel wat inspiratie voor deze meestervoorspeller. Achteraf vindt hij het maar vreemd dat er zo recentelijk nog zaken speelden die hij zich niet kon voorstellen. Waas had wat dat betreft lering kunnen trekken uit de visie van zijn grootvader die zich in de aller duisterste periode van de Tweede Wereldoorlog absoluut niet kon voorstellen dat de Nazi’s het Joodse volk bijna volledig zouden uitroeien.  Als meesterverteller weet Waas natuurlijk als geen ander dat hij bij zijn publiek niet met een sentimenteel verhaal vol zelfmedelijden hoeft aan te kloppen. Die valkuil heeft hij zorgvuldig vermeden.  Als het podiumlicht wordt versterkt, zit Waas in de kelder van wat al snel zijn eigen huis blijkt te zijn. Gezeten op de vierde trede van het keldertrapje probeert hij propjes manier in een mand te gooien. Dat gaat hem aanvankelijk goed af, maar gaandeweg laat hij toch wat steekjes vallen. Eenmaal uitgegooid richt hij het woord tot het publiek. Als ik er elf van de zestien had in gekregen (wat net niet was gelukt), had ik zeker geweten dat het deze avond een goede voorstelling wordt, nu is dat helaas maar afwachten’, tempert hij bij voorbaat al te hoge verwachtingen. Waas zit niet zonder reden in de kelder. Gezien alle commotie, veroorzaakt door relaties die hij met zijn ‘juiste’ financiële adviezen in de misère heeft gestort, lijkt het hem beter zich een tijdje gedrukt te houden.  Nu kan hij zich enigszins voorstellen hoe zijn grootvader zich moet hebben gevoeld op diens onderduikadres, ‘hoewel die situaties natuurlijk op geen enkele manier met elkaar te vergelijken zijn’.  Waas wordt immers niet door de politie gezocht en ook heeft hij volgens de letter van de wet niets strafbaars gedaan. Maar in deze tijd van wel heel korte lontjes kun je elk risico op fysiek letsel beter vermijden. Doorspekt met milde ironie bouwt hij zijn verhaal langzaam op, en terloops komen we te weten dat Waas zijn muzikale gaven niet van een vreemde heeft. Met een strak gezicht vertrouwt hij het publiek toe dat zijn vader destijds het lied ‘Viens pleurer au creux de mon épaule’  heeft gecomponeerd, maar dat Charles Aznavour –toch niet de minste- er stiekem mee aan de haal is gegaan. We zullen Waas op zijn ogen –waren ze blauw?- moeten geloven, want de beste chansonnier die Frankrijk ooit gekend heeft, kan het bericht al geruime tijd noch bevestigen noch ontkennen. Hoe serieus we zijn voorspellingen moeten nemen, laat zich nu nog raden, wellicht komt Waas daarop terug in de mogelijke opvolger ‘De Meestervoorspeller door de mand gevallen’ of  ‘De Meesterverteller ontpopt zich als een ware ziener’. Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat Waas helemaal geen meestervoorspeller is en dat hij zich mede om die reden onzichtbaar heeft gemaakt voor de buitenwacht. Waas heeft met deze soloproductie in ieder geval bewezen dat hij NUHR helemaal niet meer nodig heeft om met gemak zijn theaterpensioen te halen. En daar hoef je bepaald geen meestervoorspeller voor te zijn. Zo, nu is het hoog tijd om ‘Viens pleurer au creux de mon épaule’ eens te gaan bekijken op youtube. 


De Meestervoorspeller – Viggo Waas.  Gezien door Jaap Pleij op vrijdag 17 januari in de kleine zaal van De Kring.


Vrijdag 17 januari 2020

VIERVOETERS BRENGEN PLEZIER EN ONTROERING IN DE ZORG

In het tv-programma Kruispunt van maandag 13 februari was te zien hoe Labradoodles en robothonden en -katten bewoners in zorginstellingen heel wat troost, gezelschap en ontspanning bieden.  Beide zorginstellingen die in dat programma worden geportretteerd, spreken van een schot in de roos. Kruispunt bracht ook in beeld wat het effect is op hun familie en zorgverleners. Conclusie: een dier in een zorginstelling levert louter pluspunten op. Daarom blijf ik het onbegrijpelijk vinden dat St. Elisabeth, waar mijn moeder verblijft, nauwelijks oog voor heeft voor dit belangrijke aspect dat voor een groot deel de kwaliteit van leven in een zorginstelling bepaalt. Alle voorstellen die ik in deze richting heb gedaan, zijn triest genoeg nauwelijks onderbouwd van de hand gewezen.
Hoe anders is dat onder meer in Pennemes in Zaandam. ‘Se sijn er weer’, kraait een van de bewoonsters van plezier als  ze haar trouwe bezoeker, een hondje met een hoge aaibaarheidsfactor, in het vizier krijgt. ‘Elk bezoek van de hond brengt bij de bewoners de verhalen over vroeger naar boven. Zo breken de zorgmedewerkers door het pantser van de dementie heen’, aldus een medewerkster. 
Uit de programmatoelichting: De vader van Linda Trakzel lijdt aan dementie en geniet elke dag van ‘zijn’ robothond. Vanaf het eerste moment dat hij kennis maakte met de hond klaarde hij op. Linda: “Mijn vader heeft altijd een hondje gehad, maar dat ging niet meer toen hij op deze afdeling kwam. Dat was heel verdrietig om te zien, maar door de elektronische hond heeft hij zijn maatje terug en ik mijn vader! Hij praat met hem en voert hem soms worst en kaas. De hond reageert op knuffels door te bewegen en te blaffen, dat vindt mijn vader geweldig. Hij is zo blij met het hondje dat hij het moeilijk vindt om het te delen met de andere bewoners. Hij heeft de hond het liefst de hele dag op schoot. De hond is zijn naaste.” Volgens activiteitenbegeleider Nicoline Kok bieden robotdieren rust. “Toen we erover nadachten om ze aan te schaffen was ik best kritisch, want je houdt de bewoners toch een beetje voor de gek. Maar het zit er tussenin. De bewoners voelen dat het niet echt is maar toch, op sommige momenten, geven en ontvangen ze onvoorwaardelijke liefde, net als bij een levende hond. Dan vergeten ze dat het geen echte is. Ik ben ervan overtuigd dat ze onze bewoners goed doen.” Prof. dr. Marie-Jose Enders deed jaren onderzoek naar de mens-dierrelatie en onderschrijft dit. Toch blijft ze wel kritisch en kijkt ze genuanceerd naar projecten en manieren waar dieren in de zorg worden ingezet. “Zo kunnen ouderen met dementie de controle over hun spieren kwijtraken en heel hard gaan knijpen. Dat is voor de dieren gevaarlijk en maakt hen ongeschikt. In deze situaties zijn robotkatten en -honden een goede oplossing. Natuurlijk blijft het effect het grootst met echte dieren, maar de robotbeesten worden op heel veel plekken gebruikt en de resultaten zijn goed.”

“Door levende dieren worden mensen wel actiever, vertelt Enders. “De labradoodles die door Stichting Blijf worden ingezet in verpleeghuizen zijn een goed voorbeeld. De dieren worden gedegen opgeleid, net als de geselecteerde zorgprofessionals. Hierdoor wordt er oog gehouden voor het welzijn van de dieren.” De hond en zorgverlener vormen een duo dat in principe tien jaar professioneel met elkaar samenwerken. Zo is verpleger Twan gekoppeld aan het nu negen maanden jonge hondje Rietje. Zij woont bij Twan en ’s morgens gaat ze mee naar het werk. Twan: “Ik merkte al snel resultaat met Rietje. We hebben bijvoorbeeld cliënten die maar moeilijk in beweging te krijgen zijn, maar door haar enthousiasme gebeurt het wel. Het is mij al drie keer gelukt om buiten een wandelingetje met een passieve bewoner te maken. Zonder de hond was dat zeker niet gebeurd!”

Volgens Enders zijn er veel positieve effecten in het contact met dieren. Dat is ook gemeten en bewezen. Zo gaat de hartslag omlaag en wordt een bepaald gelukshormoon aangemaakt. Het heeft te maken met de manier van contact maken. Het aanraken op een liefdevolle manier is goed voor mensen met dementie die op dat gebied veel tekort komen. “Honden en katten doen dat wel waar verzorgenden dat niet mogen en familieleden het vaak te weinig kunnen doen. Dieren zijn onbevooroordeeld en onvoorwaardelijk, maar ook de zorg voor dieren doet mensen veel goed.” Waar het vroeger niet voor te stellen was dat dieren het welzijn van mensen met dementie konden vergroten, wordt er nu volop gebruik van ze gemaakt. Er zijn veel voordelen en voorstanders van dieren in verpleeghuizen, maar alleen als er ook een zorgplan is zodat de dieren niet overbelast raken. Er moet over nagedacht zijn.


Deze uitzending is voor mij aanleiding om  het belang van ‘viervoeters in de zorg’ weer eens onder de aandacht van de directie en management in St. Elisabeth te brengen. Bij absentie van de Bewonerscommissie, wat mijn inziens voor iedere zorginstelling wettelijk verplicht zou moeten worden gesteld, in eerste instantie bij de clientenraad, maar indien nodig zal ik dit ook aankaarten bij de Raad van Toezicht. De clientenraad zou er bij de directie op kunnen aandringen om ‘viervoeters in de zorg’ in de zorgplannen op te nemen. Volgens een onderzoeker op het gebied van de antrozoologie is de relatie bewoner – viervoeter te vergelijken met die tussen moeder en kind. De zintuigen blijven gelukkig ook bij dementerenden hun werk doen. ‘Een dier en zeker een hond is mits juist opgevoed en gegroeid altijd blij je te zien. Een hond heeft geen dubbele agenda, hij neemt je zoals je bent, met al je mogelijke tekortkomingen van dien. Al blijft hij het wel altijd vreemd vinden dat de ‘baas’ niet goed kan ruiken en nauwelijks snelheid kan ontwikkelen. Een hond doet de bewoners ook vrolijk opstaan. Dat hebben we in de praktijk al vaak mogen ervaren’. Een van de belichte zorginstellingen is recentelijk met een kippenhok gestart. Ook daar zijn volgens de betrokkenen al goede ervaringen mee opgedaan. Onder toezicht van een of meerdere vrijwilligers komen de bewoners geregeld in contact met de kippen en volgens een van hen heeft dat de vaste bezoekers al veel opener gemaakt. De zijtuin in St. Elisabeth is onlangs enigszins gerenoveerd, maar in de plannen is voor dieren geen plek ingeruimd, waarmee de bewoners een reële mogelijkheid wordt ontnomen om hun emoties de vrije loop te laten. Of de cliëntenraad of de Raad van Toezicht dit voor elkaar weet te boksen, is mij om het even, maar dat ook St. Elisabeth niet kan en mag achterblijven bij dit voortschrijdend inzicht is nu wel duidelijk aangetoond. 


Woensdag 15 januari 2020

TWEEDE 'HENDRIK GROEN' IS EEN FLETSE THEATERVOORSTELLING

In een van de recensies over de voorstelling ‘Hendrik Groen – Zolang er leven is’ wordt de vraag gesteld of het werkelijk nodig was, een nieuwe versie van Hendrik Groen in het theater? Die vraag kan wat mij betreft volmondig met ‘nee’ worden beantwoord. Dat geldt althans voor deze ‘combinatie van geluk, liefde, verdriet en oud versus jong’ zoals producent Inge Bos de voorstelling in het theaterboekje omschrijft. De voorstelling heeft niets anders te bieden dan anderhalf uur flets en ongeïnspireerd toneel, zonder ook maar een enkel hoogtepunt. Alleen Anne-Marie Jung als directrice mevrouw Stelwagen weet de algehele malaise te ontstijgen, helaas is haar aandeel te mager om er nog iets van te maken. Jung deelt haar rol tijdens de tournee overigens geregeld met Cynthia Abma.
Een ieder die er structureel mee te maken heeft, weet dat het leven in een zorginstelling voor de doelgroep vrij uitzichtloos is, terecht stelt een andere recensent dat dit ook voor deze zielloze vertoning op gaat.  Ik vraag me ook af wat regisseur Gijs de Lange heeft bezield om bij iedere voorstelling een figurantenrol in te laten invullen door een volledig ouderenkoor dat per stad wisselt. De senioren zitten pal achter de scenische handeling geduldig te wachten tot ze even al zingend hun gezicht mogen laten zien. Heel cynisch zou je kunnen constateren dat ze letterlijk in de wachtkamer des doods hebben plaatsgenomen, maar zo zal De Lange het ongetwijfeld niet bedoeld hebben. Net als in de tweede televisiereeks worden de bewoners gedurende een jaar gevolgd, mede daarom opent en sluit de voorstelling met een dynamisch vuurwerk dat in de opvoering helaas zo jammerlijk ontbreekt. En net als in de televisieversie dreigt de zorginstelling waar zoveel lief en leed is gedeeld geslachtofferd te worden aan de sloophamer. Het Omanidoclubje voelt steeds sterker onraad, wat voor hen uiteindelijk reden is om directrice Stelwagen flink te jonassen. Dat is werkelijk een van de pijnlijkste missers in deze voorstelling, want zodra ook het laatste greintje onderling respect is verdwenen, kan er van behoorlijke communicatie geen sprake meer zijn, en vanaf dat moment – gelukkig tegen het eind- zit de voorstelling volledig op slot. Zelfs de ‘dramatische sterfscene’ van Mike Weerts als Evert, die zich afspeelt in samenspraak met Beau Schneider als Hendrik Groen,  roept geen enkele emotie op. Daardoor is het publiek ook niet op een verkeerd spoor gezet, want het blijkt hier ineens weer om een karikatuur te gaan.  Bijfiguren als performance-kunstenares Eugenie Lacroix (Britte Lagcher) en de stotterende Edward (Rufus Hegeman) zijn zo ongeloofwaardig dat ze beter achterwege hadden kunnen blijven.  Het naderende gedwongen vertrek van de met alzheimer kampende Grietje (Diewertje Dir) ontbeert eveneens enige emotie en het samenspel tussen de acteurs is ook niet om over naar huis te schrijven. Van chemie is geen sprake, zelfs niet tussen Hendrik Groen en zijn beste vriend Evert, wat in de televisieserie toch de hoogtepunten waren. Triest genoeg worden de ‘rebelse’ Omanidoleden net als in de eerste theaterproductie vertolkt door jonge, relatief onbekende acteurs en dat doet alleen maar nog meer afbreuk aan deze voorstelling. Kortom, een productie om snel te vergeten.


Hendrik Groen – Zolang er leven is, gezien door Jaap Pleij op dinsdag 14 januari in De Maagd in Bergen op Zoom. Op 9 april te zien in De Kring in Roosendaal.


Dinsdag 14 januari 2020

GERARD COX VERSPILT TEVEEL TIJD AAN FLAUWE GRAPPEN

Het leek Gerard Cox – en mij eerlijk gezegd ook wel- een goed idee om in de herfst van zijn leven voor de eerste keer in zijn artiestenbestaan met een solovoorstelling in de theaters te staan. De vaste lezers van het huis-aan-huisblad De Oud-Rotterdammer, waarin Cox een tweewekelijkse column heeft, weten zo ongeveer wel hoe hij op bijna tachtigjarige leeftijd tegen mens en maatschappij aan kijkt, maar het is nuttig dat Cox daar op het podium nu ook tekst en uitleg over kan geven. De opening van ‘De Grote Grijze Belofte’ klinkt al zeer verrassend. Guus Vleugel schreef  in 1966 ‘La Belle Americaine’, een triest stemmend lied over een vrouw die niet onder stoelen of banken steekt dat ze niet van negers houdt. De reden? Ze stinken zo.
Natuurlijk bedoelt ‘Ome Gerard’ het niet zo kwaad, met deze gedateerde getuigenis wil hij slechts onderstrepen dat je als cabaretier tegenwoordig nergens meer grappen over mag maken. Daarmee lijkt hij zijn reputatie van nurkse mopperkont slechts te onderstrepen, maar enkele tellen later tovert hij een (kopie van een)) brief tevoorschijn die hij in 2006 voor diens overlijden van zijn collega en vriend Robert Long mocht ontvangen. Met als aanhef ‘Beste Geertje, Peertje’  sprak deze zijn vrees uit dat Cox in alle eenzaamheid zijn laatste dagen zou slijten als mopperende zuipschuit. Die vrees heeft Cox in de zestien jaren die sindsdien voorbij zijn gegaan, wel als ongegrond aangetoond. Zijn beste jaren moesten toen nog komen, getuige de tv-successerie ‘Toen was geluk nog heel gewoon’ , en de theaterproducties ‘Alles went behalve een vent', de ‘Oasebar’ en nu dus ‘De Grote grijze belofte’. Of die brief daarvan op invloed is geweest, liet Cox in het midden.  Ik betreurde het wel dat hij het item ‘Robert Long’ niet benutte om een passende ode te brengen aan zijn illustere vriend.  Longs ‘Ze deed het Sompres’ (een volkslied over een penus afbijtende prostituee) en ‘Een lied voor als ik er niet meer ben’ waren daar uitstekend geschikt voor geweest. Op youtube is zelfs een Cox-versie van dat eerste lied te zien. In plaats daarvan verveelt hij zijn publiek met een reeks oudbakken moppen, waaronder zelfs de Lou Bandy-klassieker ‘Meneer, hoe kom ik het snelst in het ziekenhuis?  Steek hier maar over’. Pure tijdverspilling. Had dan wat meer boekjes opengedaan over gouden namen uit het verleden, zoals Adele Bloemendaal, Joke Bruijs, Frans Halsema, Rients Gratama, met wie hij diverse programma’s heeft gemaakt. Met cabaret Lurelei baarde Cox in de jaren zestig heel wat opzien met het lied ‘Arme Ouwe’,  een niet bepaald vleiende aubade aan koningin Juliana die hem persoonlijk op een aanklacht wegens majesteitsschennis kwam te staan. ‘Na afloop van een voorstelling in het land kwamen er twee rechercheurs mijn kleedkamer binnen om de aanklacht persoonlijk te overhandigen. Die twee mannen waren gelukkig de kwaadsten niet. Een van hen zei geruststellend: Geen zorgen, meneer Cox. Dit is slechts een noodzakelijke administratieve handeling. U hoort er waarschijnlijk niets meer van. En inderdaad, ik hoorde er ook niets meer van’. Cox maakt dan even alle beloftes waar met een prachtig, beschouwend lied over de naoorlogse opbouw van Rotterdam. Maar dat is lang niet genoeg om volledig te overtuigen.
De grijze belofte sloot zijn eerste solovoorstelling af met een speciale versie van zijn grootste hit ‘ Het is weer voorbij die mooie zomer’. Voorafgaande had hij daar nog wel iets over te zeggen. ‘Ik hoorde het Franse origineel op de radio en het leek mij eerlijk gezegd wel leuk om daar een Nederlandse vertaling van te maken en op te nemen. Mijn contactpersoon bij Phonogram –al lang ter ziele-  zag daar echter weinig heil in en pas na lang soebatten mocht ik daar bij gratie Gods een plaatje van maken. Tot ieders verrassing – niet in de laatste plaats van mezelf-  werd dat een enorme hit. Het was zelfs de grootste successtory die Phonogram in dat jaar 1973 scoorde. Een tijdje later hoorde ik ineens door de luidsprekers schallen: Pak de Poen, Ome Gerard, pak de poen, altijd doen, Ome Gerard. Ik geloofde mijn oren niet. Het bleek om een liedje uit een theaterprogramma van cabaret Ivo de Wijs te gaan. Ik ontken niet dat ik aardig heb verdiend aan die zomer van 1973, maar ik wilde echt alleen maar een aardig plaatje maken dat de mensen nog even in gedachten die zomer liet herbeleven. Echt waar!’ Aan toegiften doet Cox niet in dit programma, en met dit slotwoord liet hij zijn publiek toch wat onbevredigd achter. Met name over zijn persoonlijke muziekgeschiedenis valt er nog heel wat te vertellen en te zingen (broekje in de branding, De Laaienlichter).


Gerard Cox – De Grote Grijze Belofte. Gezien door Jaap Pleij op zaterdag 11 januari in de grote zaal van De Kring.              


Zondag 5 januari 2020

ANNEMARIE JORRITSMA, JE BENT EEN RUND ALS JE NU NOG TEGEN EEN VUURWERKVERBOD BENT

Als er na alle dramatische gebeurtenissen rond de jaarwisseling in de Tweede Kamer nog geen meerderheid is voor een absoluut verbod op consumentenvuurwerk kan de gang naar de rechter en wellicht het Europees Hof uitkomst bieden. In dagblad Trouw van vrijdag 3 januari wijst Patrick Jansen op het internationale recht dat door de bundeling van explosies in zo’n korte tijd op flagrante wijze is geschonden. Onze gevederde vrienden zijn tijdens de nieuwjaarsnacht massaal op de vlucht geslagen. Metingen door biologen wezen uit dat de vogels een letterlijk hoge vlucht hadden genomen, waardoor de dieren niet alleen volledig gedesoriënteerd zijn geraakt, het kostte ze ook onnodig veel  energie waar ze in de winter juist uiterst zuinig mee om moeten springen. 
Omdat die massale verstoring zich ook in natuurgebieden die onder de Europese Vogelrichtlijn vallen heeft voorgedaan, is consumentenvuurwerk onomstotelijk strijdig met het Europees recht.  Desondanks schijnt vuurwerk helemaal verbieden, waar GroenLinks en de Partij voor de Dieren al jaren terecht voor pleiten, nog steeds gevoelig te liggen in de Tweede Kamer. Momenteel kan het voorstel van deze twee partijen alleen op de steun van de SGP rekenen. Het CDA lijkt een beetje om te gaan, maar wil vooralsnog niet verder gaan dan de weg van de geleidelijkheid.  De fracties van D66, SP, PvdA, PVV, FVD, VVD hebben dus heel wat uit te leggen aan hun achterban en de kiezers in het algemeen, want je moet toch wel een groot politiek rund zijn als je nu nog tegen een absoluut vuurwerkverbod bent. Het maakt deze partijen kennelijk niet uit zoals Patrick Jansen ook terecht stelt ‘hoeveel mensen in het ziekenhuis belanden, hoeveel met riet bedekte monumenten in vlammen opgaan, hoeveel verkeersborden worden opgeblazen, hoeveel mensen en huisdieren dagenlang de straat niet op durven, hoeveel vervuiling in het milieu belandt, hoeveel handhavers en hulpverleners –respect voor hen- worden bekogeld met vuurwerk’. Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat CDA-kamerlid Chris van Dam zich na zoveel ellende nog durft te bedienen van het ‘argument’  traditie. ‘Je kunt vuurwerk niet van de ene- op de andere dag verbieden. Het moet gedragen worden in de samenleving.  Mensen hebben dit jaar 77 miljoen euro uitgegeven aan vuurwerk, dat zijn heel veel Nederlanders die graag vuurwerk afsteken’.  Het kamerlid is niet alleen oliedom, hij volgt ook niet wat er werkelijk leeft in die samenleving.  Alle peilingen wijzen erop dat een meerderheid van de Nederlandse burgers  die vuurwerktroep inmiddels spuugzat is. Daar staan ze bepaald niet alleen in. Dat geldt ook voor de brandweer, de politie, de oogartsen, de ambulancemedewerkers die in de vuurlinie staan, de ziekenhuizen, de ouderenbonden en zoals betoogd de natuurliefhebbers. Voor die 77 miljoen vinden de burgers heus wel een betere bestemming. Slechter is immers nauwelijks mogelijk. Wie profiteert er eigenlijk van die gewettigde aanval op mens en maatschappij?  Dat zijn slechts de winkeliers die de decembermaand aangrijpen om een centje bij te verdienen. Een centje waar inmiddels heel wat bloed aan kleeft.  De pure waanzin heeft zelfs een onvervalste spreekbuis in de Eerste Kamer in de persoon van Annemarie Jorritsma (VVD). Op schaamteloze wijze bagatelliseerde zij het vuurwerkgevaar in het radioprogramma ‘Spraakmakers’.  Zijn alle weldenkende mensen nu zo slim of is Annemarie Jorritsma nu zo oliedom? Ze is in ieder geval Oost-Indisch doof voor onder meer het verhaal van een boswachter in het RTL Nieuws. Op meeslepende wijze getuigde deze van ruw uit hun winterslaap gewekte eekhoorns en vleermuizen, wat voor deze kwetsbare diertjes fataal kan zijn, door een hartstilstand getroffen spreeuwen, uilen die door meerdere oorzaken het loodje hebben gelegd en van paniekerige reeën die tegen gebouwen en auto’s aan renden, zoals te lezen valt in het KLEIN VERSLAG van Wim Boevink (eveneens dagblad Trouw van 3 januari).  Al die ontwikkelingen en eerder aangestipte vernielingen zijn kennelijk geruisloos en zonder geuren en kleuren voorbij gegaan aan de mijlenhoge Ivoren Toren waar Jorritsma zich in de nieuwjaarsnacht bevond. Laat het Roosendaalse College van B&W en de Roosendaalse gemeenteraad maar snel een raadsvergadering met een mogelijkheid tot inspreken aan  dit letterlijk bloedhete item wijden. Naar verkeerd Nederlands gebruik mag de schade in Roosendaal dan ‘meegevallen zijn’,  maar foto’s van onder meer vernielde bushokjes wijzen erop dat de uiteindelijke rekening toch nog wel eens vies kan tegenvallen. De rekening komt ‘uiteraard’ voor rekening van de belastingbetalers die dan ook het volste recht hebben om te weten of hun volksvertegenwoordigers tot de runderen of de weldenkenden gerekend dienen te worden.                     


Vrijdag 3 januari 2020

BURGEMEESTER STAAT MIDDEN IN DE SAMENLEVING

De nieuwjaarsreceptie van de gemeente in de St. Jan is een van de beste gelegenheden om uit het oog verloren bekenden weer eens terug te zien en bestaande (wat ingezakte) relaties een flinke impuls te geven. De Bolle Man is sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw altijd van de partij geweest en was voornemens ook deze donderdag de 2e januari tot het bezoekersgilde te behoren. Vorig jaar was het afscheid van burgemeester Jacques Niederer aan de orde en deze keer stond zijn opvolger Han van Midden voor die lastige en zo imago bepalende vuurdoop: de nieuwjaarstoespraak.
 ‘Ga wel wat vroeger van huis dan vorig jaar. Toen was het bij binnenkomst al flink dringen geblazen in de garderobe en gezien de florissante start die deze burgemeester heeft gemaakt zou het best eens flink druk kunnen worden’, fluisterde een intern stemmetje hem in. Enigszins hoopvol gestemd dat hij nu als een van de eersten de rode loper voor de St. Jan zou betreden, trok de Bolle Man reeds om kwart over zeven de huisdeur achter zich dicht. Aangekomen kwam hij toch wat bedrogen uit. De eerste troepen hadden zich reeds gemeld. Het lijntje naar de garderobe kende slechts één route om terug te keren en die voerde niet geheel ontoevallig langs het burgemeestersechtpaar. Terwijl Van Midden de felicitaties en wensen minzaam in ontvangst nam, zette de huisband van die avond, Squander Squad, het van The Dubliners bekende lied ‘Dirty old Town’ in. Dat was op zich wel toepasselijk, vrijwel alle lantaarnpalen in het centrum werden die dag ‘opgevrolijkt’ door zakken vol storend blikafval, maar het leek de Bolle Man onwaarschijnlijk dat oud-nar Jamie Rockx en consorten die link bewust hadden gelegd.  Op zoek naar een strategisch plekje dicht bij het podium gaf de Bolle Man zijn ogen even goed de kost. Hij was benieuwd of de gevreesde nieuwjaarskusser zijn opwachting reeds had gemaakt.  Voor de niet ingewijden: de nieuwjaarskusser is een man van gevorderde leeftijd die in het dagelijks leven voor een postdienst werkt. De Nieuwjaarsbijeenkomst in de St. Jan beleeft hij als zijn ‘finest hour’.  Gekleed in driedelig kostuum en gekapt op een wijze die een burgemeester niet zou misstaan, gaat hij nauwgezet alle gevormde groepjes af om de heren kort de hand te drukken. Voor de aanwezige dames in de gezelschapjes heeft hij beduidend meer fysiek verkeer in petto. Die kunnen zonder aanziens des persoons rekenen op drie stevige kussen,  waarbij hij minstens één natte plakker recht op ‘de platte bek’ niet schuwt.  Voordat de dames beseft hebben wat hen zojuist is overkomen, is de nieuwjaarskusser al een tafeltje verder. Gelukkig voor de echte burgemeester en het vrouwelijk smaldeel liet hij zijn ad hoc statige voorkomen deze avond niet zien in de St. Jan.  
Geassisteerd door zijn trouwe kabinetschef Corné Rommens begaf Van Midden zich rond kwart over acht naar het podium voor zijn nieuwjaarstoespraak, wat in Roosendaal een traditie is sinds de ambtstermijn van Michel Marijnen die deze avond ook aanwezig was. De Bolle Man verdenkt Van Midden er sterk van dat hij zich net als Jesse Klaver voor deze maidenspeech heeft laten inspireren door de Amerikaanse presidenten Clinton en Obama.  Anders dan Klaver, die de presidentiele teksten geregeld iets te letterlijk overnam, koos Van Midden voor een geheel eigen inspirerende insteek. ‘Saamhorigheid’ liep als een rode lijn door de boodschap die hij met het volk wilde delen.  Waar velen nog wachten op de ommekeer heeft hij de voorzichtige groeistuipen daarvan al geconstateerd.          
De Bolle Man hoorde de man op het podium zijn ongeloof uitspreken over de saamhorigheid die volgens een groot aantal opiniemakers geheel uit de samenleving is verdwenen. ‘Ik geloof daar helemaal niet in. Het is mijn overtuiging dat we reeds een keerpunt bereikt hebben en we weer naar elkaar aan het toe groeien zijn. Het woord ‘keerpunt’ zou Bert Klijs van de destijds gelijknamige stichting als muziek in de oren hebben geklonken, maar die kon de Bolle Man ook al niet ontwaren tussen het bonte gezelschap. Van Midden ging nog even op deze voet verder en sprak over de hunkering naar verbondenheid, en het uiteenspatten van de zo zorgvuldig opgebouwde en bewaakte eigen bubbels. ‘Hunkeren naar verbondenheid’ zou als opschrift mooi passen onder het bordje ‘Cultuur verbindt Mensen’ dat een aantal jaren terug door Jacques Niederer en oud-wethouder Hans Verbraak op het ‘podium’ van het Tongerloplein is aangebracht’, zag de Bolle Man een tekstblokje boven zijn hoofd verschijnen.  Degenen die speciaal waren gekomen om kennis te nemen van de ongetwijfeld vele beleidsvoornemens die de gemeente voor de komende jaren in petto heeft, kwamen bedrogen uit. De burgemeester wond daar geen doekjes om.  ‘Die zijn er uiteraard wel, maar daar wil ik het deze avond niet over hebben’, stelde hij voor alle  duidelijkheid. De Bolle Man werd op dat moment bekropen door een licht gevoel van teleurstelling.  Niets mis met mooie woorden, maar zonder deze inhoud te geven, vormen ze naar zijn mening toch niet meer dan een halfgevulde huls. ‘Leeg’ klinkt weer zo onvriendelijk en doet geen recht aan de inspiratiebronnen van de burgemeester.
Natuurlijk had hij niet zo in de fout moeten gaan als zijn voorganger Niederer die in 2016 niet schroomde onbetamelijk uit te halen naar alle burgers die zich toen oprecht zorgen maakten over de eventuele komst van een AZC naar Roosendaal en de mogelijke gevolgen daarvan voor de leefbaarheid in de stad. Van Midden had heel veilig inspelend op het thema ‘Cultuur verbindt Mensen’  best kunnen wijzen op belangrijke cultuurontwikkelingen die dit jaar hun beslag krijgen. In oktober – althans volgens wethouder Toine Theunis-  wordt het Cultuurhuis Bovendonk officieel geopend- en kan dit complex, inmiddels voorzien van een vestzaktheater, een cruciale rol gaan spelen in de saamhorige gemeenschap die Van Midden voor ogen staat. ‘Het zou mooi zijn indien ‘Den Deelder’  als een soort ondernaam aan dit complex wordt toegevoegd’, dacht de Bolle Man de gedachte die hij al eerder tot uiting had gebracht. Eerder al, waarschijnlijk in mei, verwacht de familie Lambregts de in razend tempo verrijzende bioscoop Cinema City recht tegenover De Kring en schuin achter de St. Jan te kunnen openen voor het publiek. Als klap op de vuurpijl gaat de gemeente er alles aan doen –althans wederom volgens Theunis-  om de St. Jan zijn voormalige cultuurfunctie terug te geven. De ‘Roaring Twenties’ krijgen op die manier wel een heel eigen betekenis in Roosendaal. Een andere ‘cultuuruiting’ echter, die landelijk ook dit jaar weer tot een schadepost van vele miljoenen euro’s heeft geleid, mag wat de Bolle Man betreft zo snel mogelijk verdwijnen. ‘Als de burgemeester nou ook gezegd had dat hij er alles aan gaat doen om Roosendaal nog dit jaar geheel vuurwerkvrij te krijgen, had hij nog wat extra bonuspunten verdiend. Nou houden we het maar op het doortrekken van de goede start die hij op 3 oktober heeft gemaakt in De Kring. Maar na honderd dagen burgemeesterschap  zijn de wittebroodsweken van Han van Midden wel voorbij, Nu moet hij zijn Rotterdamse hart laten spreken. Geen woorden maar daden dus, waarbij niet altijd ruimte zal zijn voor de gouden ‘Midden’weg’, aldus de laatste overpeinzing van de Bolle Man voordat hij zich vol overgave op de gratis drank stortte. Binnen veertien dagen ontmoet hij de burgemeester om zelf mediakoppen met spijkers te slaan, maar het was nu de hoogste tijd om wat proefballonnetjes op te laten in samenspraak met enkele zeer goede- en gelijkgestemde bekenden.     

Donderdag 2 januari 2020

WBSO KRIJGT STEEDS MEER KLEUR DANKZIJ CARLO NABBE

Nog voordat hij één noot had gedirigeerd mocht dirigent Carlo Nabbe van het West-Brabants Symfonie Orkest zondagmiddag zijn eerste open doekje al incasseren in De Kring. Slechts door het opzichtig showen van zijn opvallende rode vest en de bijbehorende schoenen uit de kledinglijn minster Hugo de Jonge kreeg de enthousiaste orkestleider de publieke handen luidruchtig en langdurig op elkaar. Omdat het 75 jaar en ruim drie maanden geleden was dat Roosendaal werd bevrijd door de Engelse Polar Bears had het jaarlijkse nieuwjaarsconcert, dat inmiddels tot een waardevolle traditie is uitgegroeid, het thema ‘Bevrijding’ mee gekregen.  Anneke Lips, in 2008 verkozen tot de eerste stadsdichter van Roosendaal, speelde daar met haar gedicht ‘Bezetting Voorbij’ heel nauwgezet op in. ‘Puin geruimd, levenskracht herwonnen’, zo declameerde Lips terecht.  Het gedicht was kort, krachtig en met een voor velen onverwacht einde, en daardoor duurde het wat lang voordat het applaus aarzelend maar niet minder gemeend op gang kwam.
Het concert werd bij het publiek ingeleid door Marianne, een van de klarinettisten. Bij wijze van eerbetoon aan het adres van alle gesneuvelden, opende het WBSO  met vier stukken die alle met het oorlogsleed verbonden zijn. ‘Remember the Heroes,  Hymn to the Fallen, Schindler’s List en het thema uit de tv-serie ‘Band of Brothers’ gingen vrijwel naadloos over in ‘The Captives Hymn’, in de uitvoering van het gastkoor La Lisière, onder leiding van Jack Buijs, tevens de enige heer in het gezelschap. Keurig eendrachtig in het rood gestoken bracht het gastkoor aansluitend de Ramses Shaffy-klassieker ‘Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder’  ten gehore. Zeer gepast, want Ramses voelde zich vooral in zijn Bhagwanperiode nauw verbonden met deze kleur die zowel liefde als oorlog symboliseert.  Het lied ‘Rood’ van Benny Neyman was binnen deze thematiek ook zeer op zijn plaats geweest. Het WBSO zette het concert voort met ‘Nimrod’ uit Enigma Variaties van Elgar. Via ‘Larissa’s lied’ uit ‘Wunderkinder’ van Stock belandde het orkest bij het door Rogier van Otterlo geschreven themastuk ‘Soldaat van Oranje’, een compositie die bij deze muzikale herdenking niet weg te denken is. Carlo Nabbe wist zijn orkestleden daarbij tot zulke grote hoogten te stuwen dat hier gerust gesproken kan worden van een nagenoeg feilloze uitvoering.
Het tweede gedeelte van het concert had een heel wat luchtiger karakter. Na ‘An American in Paris’ van Gershwin verscheen La Lisière weer ten tonele om een swingende ode aan The Andrew Sisters te brengen middels een medley van hun bekendste successen.  Nu werd ook duidelijk waarom Carlo Nabbe zijn Hugo de Jonge-schoenen had aangetrokken, want onder enthousiaste aanmoedigingen vanuit het publiek wierp hij er vanaf de ‘kansel’ ook een paar swingende danspasjes tegenaan. De toehoorders ontvingen als blijk van dank voor hun support een vurige handkus van de dirigent. Het was Nabbe mede daardoor volledig duidelijk wat voor vlees hij deze middag in De Kring had. Hij nam de publieke inbreng zelfs zo serieus dat een van de coupletten van ‘Ode an die Freude’ uit de 9e Symfonie van Ludwig van Beethoven eerst nauwgezet werd gerepeteerd met samenzang.  Pas daarna volgde de volledige uitvoering van de Europese Hymne.  Een waarlijk hoogstandje. Dankzij zijn messcherpe, muzikale gehoor had Nabbe tevens meteen door dat er zich heel wat potentiele koorleden in de zaal bevonden. Als ze daarnaast nog een muziekinstrument bespelen, zijn degenen die zich aangesproken voelen van harte uitgenodigd om contact met het WBSO op te nemen via info@westbrabantssymfonieorkest.nl  voor een vrijblijvende, nadere kennismaking. Nabbe liet als slotzang Vera Lynn, die in april van dit jaar de magische leeftijd van 103 hoopt te bereiken, even herleven in ‘We’ll meet again’. 
Dat is wat het WBSO al lang een zekerheid, want het Nieuwjaarsconcert op de eerste dag van het nieuwe jaar in De Kring, was van meet af aan een groot succes.  Ieder jaar neemt het aantal bezoekers toe en sinds het Symfonieorkest Jacob Obrecht uit Bergen op Zoom en het Roosendaals Symfonie Orkest zijn samengevoegd tot het WBSO is ook het niveau behoorlijk gestegen. Carlo Nabbe was als dirigent ook meteen een schot in de roos. Hij heeft het nieuwjaarsconcert, dat in het begin nogal stijfjes was, een veel losser en vrolijker karakter gegeven, dat zelfs bij zware thema’s zoals dit, recht overeind blijft. Je zou kunnen stellen dat hij het orkest wat extra kleur op de wangen heeft bezorgd, en dat stemt hoopvol voor de toekomst. Dat Nabbe uiterlijk veel weg heeft van zijn grote voorbeeld Ludwig van Beethoven is daarbij een extra pré voor het totale plaatje. Het WBSO is op 6 juni terug in De Kring met het ‘Zomerconcert 2020’,  dat op 7 juni wordt herhaald in de Ontmoetingskerk in Bergen op Zoom.


Nieuwjaarsconcert met als thema ‘Bevrijding’ – Het West-Brabants Symfonie Orkest onder directie van Carlo Nabbe in samenwerking met koor La Lisière uit Wouwse Plantage onder leiding van Jack Buijs. Gezien door Jaap Pleij op 1 januari 2020 in de grote zaal van De Kring.