Donderdag 30 november 2017
Deze week lag er weer eens een gratis KRO-magazine in de brievenbus. Het is al wat jaartjes geleden dat ik mijn abonnement op het katholieke vlugschrift heb beëindigd, maar elk jaar zo rond
deze tijd probeert een noestere anonieme medewerkster van de abonnee-afdeling me opnieuw met een gratis programmablad te paaien om terug te keren binnen die gezellige KRO-familie. Er slapen
inmiddels twee geloven op dat religieuze omroepkussen. Vroeger hadden ze nog een vast contactpersoon om de verloren gegane verbintenis nieuw leven in te blazen, maar die zal waarschijnlijk wel
geslachtofferd zijn tijdens het moeizame fusieproces dat KRO en NCRV hebben doorgemaakt. Regel in Hilversum is dat kort na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum van dit lokkertje een
vriendelijke dame belt met het herhaalde aanbod –een dergelijk voorstel was uiteraard ook al bij het proefnummer gevoegd- om het toch maar weer eens met elkaar te gaan proberen.
‘U betaalt slechts 35 euro per jaar, dat is omgerekend nog geen 0,85 eurocent per week’, probeerde ze vorig jaar met haar empathische stemgeluid op mijn consumentengevoel in te praten. Ik heb het
niet nagerekend, maar omdat deze dame waarschijnlijk elke dag met omroepcijfertjes in de weer is, geloofde ik haar op het katholieke erewoord. Merkwaardig overigens dat deze gefuseerde
omroepgemeenschapjes menen hun schaapjes van het eerste uur nog steeds met een aparte omroepgids te moeten bedienen. Al moet gezegd worden dat beide redacties wel veel van elkaar overnemen. Maar
wat let ze om volledig samen te gaan? Bespaart ze weer een hoop geld dat de publieke omroep gezien de teruglopende advertentie-inkomsten best goed kan gebruiken voor de programmering. Zeker nu
Mark Rutte 3 er (terecht) niet over peinst om met meer (belasting)geld over de brug te komen. De tering naar de nering zetten is iets wat ze bij NPO en hun illustere voorgangers nooit
hebben geleerd, maar een ander bekend spreekwoord, schrijft nu eenmaal voor dat ‘Wie niet horen wil maar moet voelen’.
Hoewel op mijn leeftijd iedere vorm van vrouwelijke aandacht meer dan welkom is, moet ik bekennen dat ik de vorige keer niet erg vriendelijk ben geweest tegen de omroepbeldame. Nou ja, niet
vriendelijk in die zin dat wat ik te vertellen had haar onplezierig in de oren geklonken zal hebben. Ik stelde haar de retorische vraag ‘waarom ik behoefte zou hebben aan een omroepgids als de
publieke omroepen elke dag verdeeld over drie zenders dezelfde soort bagger uitzenden. ‘Oh, u bent niet tevreden met het huidige televisieaanbod, reageerde ze toen met veel gevoel voor
understatement. Ik wees haar op programma’s waarin zelfbenoemde BN-ers, die ook figuurlijk uit beeld zijn geraakt, voor een professioneel orkest met een stokje staan te zwaaien en dan kennelijk
nog verwachten dat kijkers met het volle verstand naar die onzin kijken, terwijl de cultuurliefhebbers onder hen er juist zo naar snakken om die orkesten op televisie gewoon hun echte werk te
zien doen. Maar daar is dan ongetwijfeld weer geen geld voor, of al die zendermanagers zijn gezegend met een blinde vlek, dat kan natuurlijk ook’. Omroepbeldame besefte toen dat ze verder geen
energie meer in dit gesprek hoefde te steken –jammer dat die beleidsmakers niet zelf eens contact opnemen met de achterban- en wenste me verder nog een prettige dag. Ik vrees dat wanneer zij of
een van de omroepbelcollega’s naar mijn bevindingen over dit hernieuwde proefnummer informeert ik nog minder prettig nieuws te melden heb. Niemand is gedwongen om naar bagger te kijken en
dus was het verspilde belastinggeld mijn grootste ergernis in de discussie over de publieke omroep. Sinds die MeToo-onzin is er een wel heel kwalijke factor bijgekomen. De Publieke Omroep
is vooral ‘dankzij’ de schaamteloze geldgraaiers verworden tot een publieke schandpaal. Het begon met Jelle Brandt Corsius die het kennelijk niet lekker zat dat hij al drie dagen niet meer in ‘De
Wereld Draait Door’ te gast was geweest. Hij herinnerde zich plots dat een avondje stappen met een circa even oude omroepcollega in handtastelijke zin een beetje uit de hand was gelopen.
‘Eureka’, dacht hij en greep naar de rode telefoon waarmee hij rechtstreeks is verbonden met de geblondeerde relnicht Matthijs van Nieuwkerk. ‘Maar natuurlijk mag jij je J’accuse komen
uitspreken’, riep deze ongetwijfeld juichend. Zo vaak was deze vleesgeworden doorgedraaide roeptoeter de laatste tijd immers niet meer spraakmakend geweest. Zonder dat er een rechter of
officier van justitie aan te pas was gekomen, mocht het kereltje Jelle zijn ex-stapmaat ongestraft door het slijk halen. Nog niet met naam en toenaam weliswaar op dat moment, maar dat was binnen
dit hitsige mediawereldje slechts een kwestie van tijd. Ongeveer tegelijkertijd troffen de Amerikaanse filmacteur Kevin Spacey en toneelacteur Jappe Claes hetzelfde lot. Waar of niet waar, zij
waren al bij voorbaat gebrandmerkt, en degenen van wie zij voorheen dachten dat het hun vrienden waren, wisten niet hoe snel ze de beschuldigden moesten laten vallen als een baksteen. Het
trieste van dit alles is dat de aanstichters van deze duivelse kwaadsprekerij, Pauw en Van Nieuwkerk, nog trots op hun apenrots zitten en gewoon doorgaan op deze weg of hen geen enkele
blaam treft. Net als Pontius Pilatus wassen zij hun handen in onschuld, terwijl ze samen met hun marionetten al lang achter slot en grendel hadden moeten zitten vanwege hun smerige
lastercampagnes. Degenen die het J ‘accuse over Dreyfuss uitspraken, moesten niet veel later toen duidelijk werd dat deze onfortuinlijke soldaat helemaal niets te verwijten viel met het
schaamrood op de kaken hun ongelijk bekennen. ‘Waar rook is, moet ook wel haast vuur zijn’ redeneerden velen echter –net als nu overigens- en daardoor bleef Dreyfuss de rest van zijn leven
last houden van deze valse aantijging. Zijn ‘beulen’ gingen ondertussen gelijk Pauw en Van Nieuwkerk ongehinderd door met hun leven. Indien Jelle een vent was geweest, had hij zijn ‘belager’
tijdens het verrichten van het ‘delict’ een enorme knap voor zijn harsens moeten verkopen, en de volgende dag naar een vertrouwenspersoon binnen de omroep moeten stappen, zodat deze calamiteit
verder in de juiste banen had kunnen worden afgewerkt. Doe je dat niet, dan dien je voor de rest van je leven over het voorval te zwijgen. Kevin Spacey vraagt zich nu dagelijks wanhopig in de
ontwenningskliniek af wat hij destijds in een dronken bui in hemelsnaam met dat veertienjarige mannetje heeft uitgespookt. Triest ook dat die moeder van dat ventje zich niet hoeft te
verantwoorden. Wat heeft een veertienjarig mannetje nu in hemelsnaam te zoeken op een feestje met louter volwassenen waar de drugs en alcohol zwierig van hand tot hand gingen. Nu zijn er
immers alleen maar verliezers te betreuren. Welke omroepmedewerker zal zich nog alleen met Jelle in een afgesloten ruimte durven ophouden? Voor je het weet heb je ook zo’n beschuldiging aan je
broek hangen! Wie abonnee is of wordt van een omroepblad moet beseffen dat hij meebetaalt aan het salaris van dit soort charlatans, - sinds hij wartaal over Zwarte Piet aan het uitslaan is,
reken ik Lubach daar ook toe - en dat zou ik nooit met mijn geweten in overeenstemming kunnen brengen. Het gaat van kwaad tot steeds idioter. Het ontbreekt er nog maar aan dat Jelle straks bij
Pauw zijn beklag gaat doen over aanranding door een DWDD-studiomedewerker kort voor hij bij Matthijs uit de school zou gaan klappen over zijn eerdere aanranding. Als een van de KRO-omroepbeldames
mij onverhoopt toch belt, vrees ik dat ik mijn ongenoegen niet alleen niet voor haar verborgen zal kunnen houden, maar mijn kritiek zelfs met enige woordverheffing door de telefoonhoorn zal doen
schallen. Daarom heb ik de KRO vriendelijk verzocht via alle schaarse mailadressen die ik nog van de katholieke kon traceren op internet dit belletje maar achterwege te laten. Ter wille van
ons beider gemoedsrust.
Dinsdag 28 november 2017
Amper enigszins ingewerkt, begint het Kabinet Rutte al wartaal uit te slaan. De nieuwe staatssecretaris van OCW, we zullen haar Miss Doorgedraaid noemen, wil een personenregister in de
kinderopvang invoeren. Personeelsleden van die centra zijn net als werknemers van bedrijven die daar klussen moeten uitvoeren, verplicht zich in te schrijven, zodat onderzocht kan worden of
zij eventueel een bedreiging vormen voor de tere- en kwetsbare kinderziel. Zou mevrouw staatssecretaris werkelijk denken dat zo’n inschrijving, waarvoor een ‘Verklaring Omtrent Het Gedrag’(VOG)
is vereist, een honderd procent garantie biedt? Het karakter van de mens kan tussentijds ingrijpend veranderen, een bewijs van goed gedrag is niets meer dan een momentopname, en wie moet
dat register in de ‘visie’ van de staatssecretaris gaan bijhouden? Dat laatste is bij voorbaat al discutabel.
Het lijkt erop dat we als gemeenschap sinds het Dutroux-trauma niet meer op een neutrale manier met kinderen kunnen omgaan. Uitgerekend een kabinet dat niets van de maakbare samenleving wil
weten, doet het nu voorkomen of de veiligheid van kinderen van geboorte tot volwassenheid via de wet gegarandeerd kan worden. Zou Mark Rutte tegen Miss Doorgedraaid al hebben geroepen ‘Joh,
doe es effe normaal!’. Ik vrees van niet. Onze premier doet dat doorgaans tegen de verkeerde mensen. Ik weet echter een remedie die bij voorbaat succesvol is. Laat ouders weer gewoon zelf voor
hun kinderen gaan zorgen, dan kunnen al die kinderopvangcentra per direct gesloten worden. In de goeie ouwe tijd werden jonge kinderen na schooltijd thuis opgewacht door moeders die klaar
zaten met een kan thee. Die natuurlijke moederzorg is gesneuveld in de jacht naar succes en een dubbel inkomen. Er is echter nog een veel doelmatiger middel: Laten we als mensheid gewoon
afspreken dat we ons de komende tien jaar niet meer voortplanten. Dan is na die periode de alsmaar uitdijende wereldbevolking weer een beetje in balans gekomen, en zijn wij als Nederland meteen
verlost van die zwakzinnige Zwarte Pieten-discussie en dat voortdurende gezever over kindermisbruik. Menselijke arbeidskrachten hebben we in de toekomst toch nauwelijks nodig, het werk
kunnen we achteroverleunend met een gerust hart overlaten aan de Robosapiens, zoals Jelle Brandt Corsius in een zesdelige documentaire heeft aangetoond, opgenomen in een periode dat hij nog
normaal deed. Wijlen Fons Jansen heeft het eens mooi onder woorden gebracht. ‘Als je straks groot bent, hoef je nooit meer bang te zijn. Nooit meer bang zijn, was het maar waar. Zijn grote
mensen nooit ergens bang voor, zelfs niet bang voor elkaar. Was het maar waar!
Maandag 27 november 2017
Even was er vorig jaar sprake van dat de Bredase officier van justitie Lucas van Delft zou worden vervolgd wegens valse melding van doodsbedreigingen. Zijn werkgever hield hem echter de hand
boven het hoofd. Het OM besloot de strafzaak ‘op gronden van billijkheid en doelmatigheid’ te seponeren. Zelden zal het OM zich van zulke dubieuze argumenten hebben bediend. Anderhalf jaar
later velt rechtspsycholoog Peter van Koppen een vernietigend oordeel over de rechtszaak tegen de 64-jarige Hennie Knobbe die elf jaar vast zat voor kindermisbruik. ‘Dit is het prototype van een
rechterlijke dwaling’, ‘vonniste’ Van Koppen. De verantwoordelijken voor rechterlijke dwalingen zijn ondanks aantoonbare blunders binnen het huidige rechtssysteem echter niet te vervolgen en dat
geeft aan dat Vrouwe Justitia een wel erg blinde vlek heeft voor de misstappen van haar eigen dienaren, die zich wel heel erg goed beschermd weten in hun ivoren toren.
In de ogen van de rechtspsycholoog is de officier van justitie in deze de kwade genius. Deze zou de dochters van de ten onrechte beschuldigde Knobbe na de rechtszaak hebben benaderd en hen hebben
gedreigd met sancties als ze zouden meewerken aan heropening van de zaak. ‘Ik weet dat ze gedurende de zaak ook een kritische getuige-deskundige opbelde die door de rechter-commissaris was
aangewezen. Ongehoord. Het privé benaderen van vermeende slachtoffers klopt natuurlijk al helemaal niet’, stelt Van Koppen glashelder. ‘Ongehoord’, ‘Klopt niet’, maar is er ook sprake van
strafbare feiten begaan door mevrouw de officier van justitie? Dat lijkt me wel. Als dit geen obstructie van de rechtsgang en onrechtmatige beïnvloeding van betrokkenen is met een ernstig
rechterlijke dwaling tot gevolg, vraag ik me af wat daar dan wel onder verstaan wordt. Hoewel de dochters van Knobbe hebben bevestigd dat ze nooit door hun vader zijn misbruikt, is het nog maar
zeer de vraag of deze zaak door de Hoge Raad wordt heropend. Van Koppen is daar uiterst sceptisch over, en pleit daarom voor de instelling van een onafhankelijke commissie die over afgedane
strafzaken waarover veel twijfels bestaan gaat oordelen. Maar ik vraag me af welke Officier van Justitie de Officier van Justitie die zo overduidelijk in de fout is gegaan, gaat vervolgen. Een
treinmachinist die door een rood licht rijdt en daardoor een ernstig of dodelijk ongeluk veroorzaakt moet zich voor de rechter verantwoorden, waarom zou dat dan niet gelden voor een Officier van
Justitie die hoofdverantwoordelijk is voor een gevangenisstraf van 11 jaar die een volstrekt onschuldige man heeft moeten uitzitten? En wat zeker zo belangrijk is voor herstel van het geschonden
rechtsgevoel: Wie gaat die wel heel blinde vlek bij Vrouwe Justitia definitief verwijderen?
Maandag 27 november 2017
Toen ik 12 november het Kadehuis verliet na een zeer levendige presentatie van het door collega Ton van Oorschot geschreven boek ‘Op Dood Spoor’ besloot ik deze thriller direct na thuiskomst
bovenop de stapel nog te lezen boeken te leggen. Ik zat nog even gevangen in ‘Goeiendag’, de 366 kniebuigingen voor het leven, dat in 2005 is geschreven door de kritische voorganger Anne van der
Meiden, maar nadat ik me voor de 366e en laatste keer over diens overpeinzingen had gebogen, sloeg ik vol verwachting ‘Op Dood Spoor Open’. Het boek handelt zoals bekend over de onverkwikkelijke
zaken die zich rond het prestigieuze HSL-project hebben afgespeeld, Voor de auteur was dit deels een afrekening met het verleden, want als werkvoorbereider was hij jarenlang betrokken bij dit
project. Daarom is het moeilijk om als lezer fictie van feiten te onderscheiden. In het begin van het verhaal voert Van Oorschot een groot aantal personages op die je als lezer eerst moet zien te
plaatsen. Maar zodra de rolverdeling tot leven komt, is ‘Op Dood Spoor’ inderdaad een verhaal dat je –zoal dichter Jan Musters bij de presentatie ook al opmerkte- bij de strot grijpt (al
was dat bij mij nog niet vanaf de eerste pagina het geval) en is het moeilijk de neiging te weerstaan om al die 371 pagina’s in een keer tot je te nemen. Door mijn eigen schrijversverplichtingen
was dat ook niet mogelijk.
Van Oorschot is de enige die gezien zijn persoonlijke ervaring en betrokkenheid dit verhaal had kunnen schrijven, zo wordt al snel duidelijk. Het is duidelijk een ‘inside story’, maar het vereist
natuurlijk heel wat stuurmanskunst om al die informatie, die aan de lezer doorgegeven moet worden, in een spannende reeks gebeurtenissen te verpakken. Van Oorschot is daar naar mijn mening goed
in geslaagd. Een wat meer afstandelijke auteur zou het verhaal wat meer via de hoofdlijnen hebben laten verlopen, maar dat Van Oorschot doelbewust niet voor die weg heeft gekozen, is volkomen
logisch. Hij zag het immers tevens als zijn taak om af te rekenen met al die zakkenvullers die zich ten koste van de belastingbetalers schandelijk hebben verrijkt via dit heilloze project. Triest
dat de echte afrekening nooit heeft plaatsgevonden. Hier ligt dus nog een mooie taak voor de politiek, de recherche, de justitie en vooral de belastingdienst. Dat de nieuwe minister van
Justitie Grapperhaus van een tv-journalist te horen moest krijgen dat hij Jihadisten ‘slechts’ op grond van hun verblijf in IS-gebied al mag oppakken en vastzetten, stemt aangaande zijn
dossierkennis en verstand van zaken echter niet bepaald vrolijk. Voor zover er tijdens de witte broodsweken van dit kabinet Rutte 3 al sprake is geweest van humor, dan is het lachen om
Grapperhaus menigeen nu al definitief vergaan. Op Van Oorschots persoonlijke facebook lees ik slechts juichende reacties op zijn mix van feiten en fictie. De auteur zou graag zien dat ook
(ex)politici en (ex)bestuurders die beleidsmatig bij deze achilleshiel van de HSL betrokken waren zich bij hem melden. Met alle liefde en ongetwijfeld met ingehouden woede zal hij ze dan in het
bezit stellen van een exemplaar, mits ze bereid zijn tot een uitvoerig – en gedetailleerd, inhoudelijk commentaar. Als deze tot op heden onzichtbare heren inderdaad over de brug (over het spoor)
komen, tekenen de contouren voor een eventueel vervolg zich ongetwijfeld snel af. De inspecteur, de werkvoorbereider en de vele (mysterieuze) vrouwen die hun pad kruisen hebben tegen het slot wel
wat lijntjes uitgezet voor een nieuwe speurtocht. Wat dit boek voor de inwoners van Breda en Roosendaal extra leuk maakt om te lezen, zijn de herkenbare plekjes die de auteur opvoert, waarbij hij
er geen twijfel over laat bestaan wat zijn favoriete restaurant in het Roosendaalse is. Wellicht is hij daar geweest na een luchtledig avontuur in een attractie waar Roosendaal binnen Nederland
uniek in is. Als een cabaretier in De Kring informeert bij een bezoeker op de eerste rij (die zijn nu eenmaal meestal de pineut) waar ‘ons stadje’ zich landelijk mee op de kaart heeft gezet, kan
het antwoord alleen maar luiden: De Indoor Sky Dive Roosendaal, oftewel de nummer 1 windtunnel van de Benelux, zoals indoor skiman Nicky Broos zijn nieuwe, zakelijke liefde graag afficheert. Het
bedrijf bestaat nu ruim tien jaar, mijn eerste proefvlucht staat mij – en vooral mijn maag- nog helder voor ogen. Laat ik het zo zeggen; het is een goede manier om laag bij de grond toch even los
te komen van het dagelijks bestaan. Dat zou dan het positieve antwoord zijn. Het enig, mogelijk positieve antwoord beter gezegd. Het vorige uithangbord, BVO RBC, is mede door toedoen van het
gemeentebestuur de grond ingeboord, en tracht zich nu als heropgerichte voetbalclub via het ‘moeizame spoor’ van het amateurisme weer een weg omhoog te vechten. Je kunt je als gemeente natuurlijk
ook in slechte zin manifesteren. Als die cabaretier mij op die vraag de microfoon zou voorhouden, is mijn antwoord zonder enige hesitatie: het dagelijks bestuur van onze fraaie gemeente
Roosendaal. Wat er onder dit College van B&W allemaal verkeerd is gegaan, leest inmiddels ook als een thrillerachtige roman. Ik hoef slechts de naam ‘Riek Bakker’ te laten vallen en iedereen
weet wat ik bedoel.
Maandag 27 november, dus ruim twee weken na de presentatie, las ik ‘Op Dood Spoor’ in een laatste rukje uit. Een dag eerder had ik via de website van een regionaal krantje, dat ook wel eens
betere tijden heeft gekend, vernomen dat wethouder Toine Theunis tegen alle verwachtingen en logica in het ‘wijze besluit’ heeft genomen om het oude Essentgebouw, dat inmiddels een overweldigende
culturele invulling heeft gekregen, tot appartementencomplex heeft veroordeeld. Als journalist, publicist en politicus begon ik toen ik dat las nattigheid te voelen. ‘Waarom blokkeren wethouders
Theaterhuis op het Kadeplein?’ met als ondertitel ‘Theunis Theaterklucht’, schoot mij direct de titel van een nog te schrijven roman, waarbij eveneens een combinatie van feiten en fictie voor de
hand ligt, te binnen. Waarom willen de wethouders Theunis en Verbraak (notabene met cultuur in de portefeuille) per se niet dat dit complex een definitieve cultuurbestemming krijgt, terwijl ze
donders goed weten dat er voor de vele gebruikers geen alternatieve huisvesting beschikbaar is. Sterker nog, het probleem is alleen maar urgenter geworden sinds ook de gebruikers van Mariadal te
verstaan is gegeven dat ze moeten verkassen. Wat is er dan logischer om de Mariadalgebruikers en de Theaterhuisgebruikers samen te laten gaan in het Essentgebouw (Theaterhuis). Het Cultuurveld
beschikt dan in een keer over een opstaptheatertje (naar De Kring) en jonge talenten kunnen zich in een ontspannen ambiance in alle rust verder ontwikkelen. Bovendien – ik heb het al vaker
aangestipt- na het fiasco met het beoogde Verenigings Verzamelgebouw (Den Deelder) is de politiek het culturele veld der podiumkunsten in moreel opzicht nog steeds een onderkomen met lange adem
schuldig. Het is onbegrijpelijk en niet bepaald netjes dat Theunis dit zo gemakkelijk van zich wegschuift. Daar moet wel meer achter zitten dan een gewoon zakelijk besluit. De wethouders hebben
gewoon geen idee waar ze met dit deel van het culturele veld naar toe moeten. Wat bezielt hen dan om uitgerekend is verkiezingstijd met zo’n woonplan dat te zot is voor woorden naar buiten te
treden? Bovendien lijkt het me geen logische en aantrekkelijke klus om dit complex, met zijn vele kamertjes, hoekjes en niet te vergeten atoomkelder, om te toveren in een appartementencomplex.
Welke ontwikkelaar zal daar zijn handen aan branden in de wetenschap dat het uiterlijk van het gebouw (terecht) niet mag worden aangetast? Over winkelvoorzieningen in dit gebied is het
Stadskantoor ook nog steeds niet nagedacht, terwijl voor de bewoners van complex De Douanier en de toekomstige Theaterhuisingezetenen toch ook het credo geldt ‘Niet Bij Wonen Alleen’. Kortom dit
besluit is van iedere maatschappelijke, zakelijke en politieke logica ontbloot. Met mijn politieke pet op heb ik uiteraard om opheldering gevraagd bij het College, maar gezien de wijze en de
‘snelheid’ waarmee dit bestuur zijn correspondentie behandelt, heb ik daar weinig fiducie in. Als het me ooit lukt hier een verhaal in de geest van Ton van Oorschot te smeden, hoop ik zijn
personage, de intrigrerende, intrigant Jo-Ann hiervoor te mogen ‘lenen’. Tegen die tijd zal deze journalistieke femme –groot kapitaal- fatale ook wel aan een come-back toe zijn. Dit zijn
van die momenten dat ik met het oog op de nodige inside-information best een op een zijspoor geplaatste, gefrustreerde beleidsambtenaar in dienst van de gemeente Roosendaal zou willen zijn,
want dat er zich in het Stadskantoor heel wat zaken afspelen, waar het College liever niet mee te koop loopt, staat buiten kijf. Ik zou in dit verband de naam van een ex-woordvoerder van de
burgemeester kunnen noemen, maar laat ik dat vooralsnog maar even niet doen.
Na het succes van de presentatie van ´Op Dood Spoor´ is het boek nu ook verkrijgbaar bij Bol.com. Naast Bol.com is het ook te bestellen bij zijn uitgever Boekenbent.nl of via
zijn eigen website tonvanoorschot.nl
Zie onderstaand mijn eerder gepubliceerd verslag van de boekpresentatie in het Kadehuis.
Presentatie ‘Op Dood Spoor’ was bepaald geen dooie boel
Het had niet veel gescheeld of we hadden de jongeheer Jesse Klaver zondagmiddag (12 november) ‘in het wild’ kunnen zien rondlopen in het Kadehuis bij de presentatie van het door Ton van Oorschot
geschreven boek ‘Dood Spoor’. ‘Hij zou heel graag gekomen zijn, maar enkele dagen terug liet hij tot zijn grote spijt weten dat het er toch niet in zat’, aldus de auteur kort voor aanvang
van het officiële gedeelte. Het zat Van Oorschot bepaald niet mee bij zijn zoektocht naar geschikte sprekers voor dit onderdeel. In eerste instantie was burgemeester Jacques Niederer uitgenodigd
om het eerste exemplaar dan wel in ontvangst te nemen of uit te reiken aan de schrijver. De ‘burgervader’ liet vanuit het Stadskantoor het bericht uit gaan dat hij ‘dit soort dingen nooit doet’.
Wethouder Hans Verbraak van cultuur dan maar eens gepolst. Die zei van niks te weten en ook al andere plannen te hebben voor deze zondagmiddag.
Ton van Oorschot liet zich door deze flinke dosis negativiteit echter niet uit het veld slaan. Hij mag dan niet de status hebben van zijn collega De Nachtburgemeester van Rotterdam, maar Jan
Musters, alias de dichter dook, is bij dit soort gelegenheden een graag geziene gast, en hij was dan ook zeer vereerd met de uitnodiging om het culturele gedeelte van de presentatie in te vullen.
Voor deze gelegenheid deelde dook een gedicht zonder titel met de aanwezigen, veelal oud-collega’s van de auteur en mensen die hij kent van de vele leesclubs waar hij aan verbonden is. ‘Schrijven
doe je in de luwte, maar bij de geboorte van je geesteskind sta je als schrijver zelf in de spotlights. Heel toevallig op dit moment versterkt door een waterig zonnetje dat aarzelend doorbreekt.
‘Op Dood Spoor’ is een boek dat je vanaf de eerste pagina bij de strot grijpt en als je eenmaal aan het lezen bent geslagen, is het moeilijk om te stoppen’, sprak Musters wervende woorden. Het
publiek was dus gewaarschuwd. Wie ’s ochtends nietsvermoedend het boek inkijkt, loopt een groot risico dat de dag grotendeels voorbij is als hij/zij eindelijk op slotpagina 372 is beland. ‘Op
Dood Spoor’ handelt over het voortraject van de komst van de HSL en is in Tons beleving veel meer dan een nieuwe thriller in een reeks van inmiddels drie. In een interview met Omroep Brabant
omschreef hij de schrijfexercitie als een verwerkingsproces. Niet onlogisch, want hij was als werkvoorbereider jarenlang betrokken bij het proces.
‘Ik heb de parlementaire enquête in 2015 gevolgd en mijn eigen ervaringen als bron gebruikt voor de thriller. Er is in totaal 11 miljard extra geld uitgegeven aan het hele project. Ik
schaamde mij vaak tegenover de belastingbetaler", aldus Van Oorschot, die absoluut niet vreest dat boze (ex)politici en/of bestuurders verhaal bij hem of zijn uitgever (Boekenbent) komen
halen. ‘Ik had ze hier graag verwelkomd en op een stevige borrel getrakteerd’, meldde hij quasi strijdlustig. Zo bezien was de absentie van GroenLinks-leider Klaver, zo ongeveer de enige BN-er
die Roosendaal nog rijk is, inderdaad een gemis. In het aansluitende praatje met Jan Musters waarschuwde de schrijver dat ‘de waarheid altijd aan het licht komt’. De feiten liegen er in zijn ogen
bepaald niet om. ‘Door gebruik te maken van ondeugdelijke betonconstructies is de beoogde snelheid van 250 tot 300 kilometer nooit haalbaar geweest voor de HSL. De maximale snelheid ligt op circa
150 kilometer (wat een ‘gewone’ intercity ook haalt, JP) per uur, en sneller zal het nooit gaan. Indien het HSL-spoor via Roosendaal was aangelegd, had de politiek de belastingbetaler heel wat
geld bespaard’, kon hij zijn woede amper bedwingen. Ondanks deze serieuze ondertoon heerste er bepaald geen neerslachtige stemming in het Kadehuis na de lancering van het boek. Sterker nog,
het werd al ras een gezellige- en bepaald geen dooie boel. Ene Lian Bogers vierde deze dag haar verjaardag en het cadeautje dat Van Oorschot haar onder luid applaus overhandigde, lag uiteraard
voor de hand. Het echte momentum voor de schrijver moest toen nog komen. Nadat hij zich gesetteld had voor de signeersessie, zag hij een lange rij grotendeels bestaande uit prachtige
vrouwen voor zich gevormd worden, die allemaal graag bereid waren vijftien euro voor het boek neer te tellen. De normale winkelprijs is 19,95 euro, maar op deze feestelijke dag mocht de auteur
zijn ruime lezersschare best trakteren van de uitgever. De bezoekers konden zich in het Kadehuis verder verpozen bij een schilderijenexpositie in de achterzaal, en toen de dorstige kelen eenmaal
lekker gesmeerd waren, was dat voor de band onder leiding van Jasper Verstraten het startsein om er een lekker stevig concert tegenaan te gooien. De achterzijde van het boek had op dat moment
mijn nieuwsgierigheid al geprikkeld. De bekende activist ‘Hans van der Togt’ was een van de twee doden die in een kraakpand werden aangetroffen door de politie, waarmee de uitdaging om op het
juiste spoor te geraken in gang werd gezet. Hans van der Togt, was dat niet de man die namens de AVRO de echtgenote van Marco Borsato altijd zo rond zes uur ’s avonds, dus rond etenstijd,
de bordjes liet omdraaien? Het grapje deed toen de ronde dat dit de reden was dat de zanger zo mager was. Inderdaad, een doordenkertje! Toch maar gauw gaan lezen hoe dat precies zit met die
Van der Togt en het angstaanjagend plot dat Van Oorschot in het vooruitzicht stelt. Ik ben ongetwijfeld niet de enige die er zo over denkt.
Zondag 26 november 2017
De PVC heeft met verbijstering kennisgenomen van de plannen van wethouder Theunis om het oude Essentgebouw om te toveren in een appartementencomplex, terwijl er in alle redelijkheid van mocht
worden uitgegaan dat dit complex op het Kadeplein een definitieve cultuurbestemming zou krijgen. Dit verklaart overigens wel waarom Theunis schitterde door afwezigheid bij de ondertekening van de
intentieverklaring tussen drie instellingen die daarmee aangaven gezamenlijk te gaan optrekken. Zijn collega Hans Verbraak houdt de gebruikers al maanden lang aan het lijntje met vage beloftes om
uit te kijken naar alternatieve huisvesting. Die toezegging werd ook gedaan aan de gebruikers van Mariadal. De PVC vreest dat beide beloftes niets meer is dan een wassen neus. Kennelijk snappen
beide wethouders niet dat een stad niet alleen uit woningen kan bestaan. Er moet ook ruimte zijn voor recreatie en ontspanning. Het Theaterhuis Roosendaal bood dat in optima forma. Wellicht dat
het CDA en de RL nog voor de verkiezingen kunnen fuseren tot de Anti Cultuur Partij. Want het moge duidelijk zijn, in de huidige situatie zijn er helemaal geen alternatieven voor deze gebruikers
voor handen. Wellicht zal het zo’n vaart niet lopen.
Theunis lanceerde al eerder plannen om het Essentgebouw om te toveren in een Zorgcomplex. Die ontwikkeling werd met veel tam-tam naar buiten gebracht. Daarna stierf het initiatief een stille
dood. Te hopen valt dat dit met het appartementenplan ook zal geschieden. Theunis is voorts vergeten dat wonen ook winkelvoorzieningen betekent. Daar voorziet zijn plannenmakerij niet in.
De bewoners van De Douanier zitten te springen om een supermarkt. De PVC heeft een Nettorama gesuggereerd. Als de gemeente maar panden kan afstoten, dan is het kennelijk wel goed bij deze
nononsense wethouder. Roosendaal verdient echter zoveel beter dan dit volstrekt visieloze college. Voorts verbijstert het de PVC hoe de wethouder het ‘presteert ’ om dit nieuws op een zondag naar
buiten te brengen. Het riekt naar een overvaltactiek. De PVC wil mede met het oog op de definitieve samenstelling van het verkiezingsprogramma weten aan welke ‘alternatieve huisvestingsplannen’
deze wethouders denken. In De Kring is voor deze cultuurgebruikers geen plek. Zoveel is wel duidelijk. Dit plan is niets minder dan een schoffering van de gehele Roosendaalse cultuursector!
Zaterdag 25 november 2017
Het is dat het wiegje van admiraal Loncke in Roosendaal stond, waarschijnlijk was hij anders net als zijn Rotterdamse collega’s en tijdgenoten Witte de With en Piet Hein zwaar onder vuur komen
liggen van actievoerders zonder enige notie van onze vaderlandse geschiedenis. Wat is het geval? Een Rotterdamse kunstinstelling die is vernoemd naar deze legendarische zeevaarder Witte de With
heeft onder druk van een stel schreeuwlelijken besloten reeds geplande publieke debatten onder een andere naam te gaan organiseren. ‘Een die niet klinkt als witter dan wit’, werd er
veelbetekenend aan toegevoegd. Een groot aantal dwaallichten spreekt sinds kort over ‘wit’ waar ze natuurlijk ‘blank’ bedoelen. Albino’s uitgezonderd zijn mensen niet wit, die taalverdwazing moet
dus zo snel mogelijk een halt worden toegeroepen.
‘Het gaat niet om een geheel nieuwe naam. De relatie met de naam Witte de With kan blijven’, lichtte woordvoerster Milou van Lieshout van het instituut toe. Geen idee of er wellicht nog erven
Witte de With rondlopen, als dat wel het geval is, kan ik me voorstellen dat ze dit instituut niet waardig achten om de naam van hun historische voorvader nog langer te mogen dragen.
Witte Corneliszoon de With (1599-1658) was marineofficier in de gouden eeuw toen Nederland nog een trotse wereldmacht was. De With reisde als vice-admiraal de hele wereld rond. Hij vocht
tegen Duinkerker kapers, de Tweede Spaanse Armada, Portugezen, Engelsen en Zweden. Hij was betrokken bij vrijwel alle grote zeeslagen en stond in marinekringen op een even hoog voetstuk als
Maarten Tromp, Michiel de Ruyter en Piet Hein, met wie hij optrok om de Zilvervloot te veroveren. Het gevecht om de Sont werd hem op 6 november 1658 fataal. Zijn gebalsemde lichaam werd een
jaar later bijgezet in een praalgraf in de Rotterdamse Sint Laurenskerk. Witte de With stond bekend als eerzuchtig en hardvochtig. Hij zal zich ongetwijfeld in zijn graf hebben omgedraaid toen
zijn naamdragers zwichtten voor een protest van de zelfbenoemde Rotterdamse kunstenaar Egbert Alejandro Martina die ageerde tegen de naam van de instelling en het gegeven dat deze in 25 jaar
nooit ter discussie was gesteld. Logisch, waarom zou deze naam ter discussie moeten worden gesteld? ‘Wie de verdienste van deze man IN ZIJN TIJD, en zijn betekenis voor ons land IN DIE DAGEN, en
zijn nagedachtenis in twijfel wil trekken, is een wezenloze onbenul. Jammer genoeg zijn er daar heel veel van in de Kunst’, luchtte Gerard Cox zijn hart in zijn vaste rubriek in het
huis-aan-huisblad De Oud-Rotterdammer. Hij zal ongetwijfeld niet de enige Rotterdammer zijn die zich geërgerd heeft over het gebrek aan ruggegraat bij dit instituut. En wat zijn die verdiensten
dan? Witte de With had in 1628 een groot aandeel in het veroveren van de Zilvervloot in de Baai van Matanzas, waar Willem van ’t Wout een standbeeld van Piet Hein heeft laten neerzetten. Genoemde
Martina schreef een openbare protestbrief en weigerde mee te werken aan een kunstproject van de in Rotterdam gevestigde kunstenaar Wendelien van Oldenborgh over Nederlanders met wortels in
Suriname en Indonesië. In plaats van ‘toedeloe’ te zeggen tegen deze querulant programmeerde het Witte de With Center daar discussies over. Beinvloed door de rellen in Charlottesville in de
Verenigde Staten met als inzet de verwijdering van het standbeeld van generaal Lee wees de directie van dit instituut begin september de naam ‘Witte de With’ plotseling af. Dat was tegen
het zere been van kunsthandelaar en raadslid Ruud van der Velden van de Partij van de Dieren. ‘Internationaal is er veel discussie over de manier waarop musea moeten omgaan met kunstobjecten uit
de voormalige koloniën. Maar dat speelt hier niet. Het Witte de With Center for Contemporary Art heeft geen eigen collectie. Dus dit slaat nergens op. Ik vind die naamsverandering
opportunistische aandachttrekkerij’, reageerde hij in het NRC. Toen de vertrekkende directeur van de kunstinstelling stelde dat ze niet wil doorgaan ‘met het beledigen van gekleurde mensen met
een naam die witter dan wit klinkt’, riep dat bij Van der Velden associaties op met het eveneens legendarische VPRO-programma Jiskefet. ‘Is het dan ook een probleem als je ‘De Zwart’ heet?’,
stelde hij terecht. Raadslid Tanya Hoogwerf van Leefbaar Rotterdam liet zich ook niet onbetuigd. Zij heeft bij het Rotterdamse college aangedrongen op intrekking van 650.000 euro
subsidie, zijnde de helft van het bedrag dat dit instituut jaarlijks opstrijkt. ‘Ze besteden het geld niet waarvoor het bedoeld is’, aldus Hoogwerf. Het kunstencentrum is in 1990 opgericht en
heeft als kerndoel actuele vraagstukken als uitgangspunt te nemen voor innovatieve tentoonstellingen, educatie, discussie en onderzoek. Als Hoogwerf het bij het rechte eind heeft, luidt de
vraag natuurlijk waarom het College dan niet de gehele subsidie zou intrekken. Misschien moeten al dit soort instellingen die zich op kosten van de belastingbetaler bezig houden met overbodig en
nutteloos hobby-isme maar eens langs de kritische subsidiemeetlat worden gelegd. Zoals bekend is Geert Wilders van zins om ook in Rotterdam met zijn PVV mee te doen aan de
gemeenteraadsverkiezingen. Hij verwijt Leefbaar Rotterdam na een voortvarend begin de afgelopen jaren ingedut te zijn. Gerard Cox moest na zijn eerste ‘stukkie’ constateren dat de gektes in
zijn geboortestad verder voortwoekeren. Het kwam hem ter ore dat een ‘partij’ in de gemeenteraad had geëist dat er bij het standbeeld van Piet Hein in het door Peter Blanker zo fraai bezongen
Delfshaven een zogeheten verklarende tekst wordt geplaatst. ‘Wat zijn dat voor moronen? De geschiedenis is de geschiedenis. Waarom is er niemand die deze hopeloze minderheid een grote bek terug
geeft en zegt: die mensen waren helden, punt uit, en ze hebben er voor gezorgd dat dit land überhaupt bestaat ‘, brieste hij. Overigens weet Cox wel wat er in zo’n verklarende tekst moet
staan.
‘Dit is het standbeeld van Piet Hein. Hij heeft niet zijn hele leven thuis bij de open haard gezeten, maar heeft als admiraal een aantal zeeslagen gewonnen en daar zijn heel veel doden bij
gevallen. Hij zelf ook, en dat is heel erg, maar je kunt nu eenmaal geen omelet maken zonder eieren te breken. Hij heeft zelfs de Zilvervloot veroverd en dat geld stelde onze stadhouder Frederik
Hendrik, bijgenaamd ‘de Stedendwinger’ in staat zijn fameuze ‘tocht langs de Maas’ te maken, waardoor Limburg nu nog steeds bij Nederland hoort. Als u dat vervelend vindt, kunnen we overwegen
deze provincie weer aan de Spanjaarden terug te geven, maar ja, aan welke Spanjaarden?’.
Cox is goed geïnformeerd. In juni 1632 trok een leger van de Staatsen onder leiding van Frederik Hendrik vanuit Nijmegen in de ‘Veldtocht langs de Maas’ naar het zuiden met als
doel Maastricht in te nemen. De inname van de steden op de rechter Maasoever, inclusief het Gulikse Sittard, gebeurde zonder veel tegenstand. Tijdens het ‘Beleg van Maastricht’ van 9 juni
tot 21 augustus moest pastoor Van Heer zich herhaaldelijk met zijn parochianen verstoppen in de mergelgroeven om het vege lijf te redden. Op 22 augustus gaf de stad zich over. Maar de
volledigheid vereist te vermelden dat Limburg pas in 1866 als elfde en voorlaatste provincie aan het huidige Nederland is toegevoegd. In de geschiedenis staat echter geen gebeurtenis helemaal los
van de rest en daarom mag Frederik Hendrik met recht beschouwd worden als ‘De Hoeder van Limburg’. Toen de Nederlandse regering in 1918 zo ‘wijs’ was om de Duitse Keizer Wilhelm II politiek asiel
te verlenen, was dat tegen het zere been van zuiderbuur België, dat zwaar onder de Duitse bezetting geleden had. Vergeten waren plots de honderdduizenden Belgisch vluchtelingen die Nederland
tijdelijk op zijn grondgebied had toegelaten. Brussel eiste op hoge toon dat Limburg bij de herverdeling van Europa aan België zou worden toegevoegd, ter compensatie van het ‘Nederlandse verraad’
aan de geallieerde zaak. Aan de kant van de geallieerden zagen Engeland en Amerika hoewel ze bij Nederland sterk hebben aangedrongen op uitlevering van Wilhelm daar nut en noodzaak niet van in,
en dus kregen de Belgen nul op het rekest.
Nu is het natuurlijk niet uitgesloten dat gelijkgestemden van de door Cox zo verfoeide Moronen straks in maart zetels in de Roosendaalse gemeenteraad veroveren die dan op hun beurt zullen ‘eisen’
dat er bij het bordje van ‘onze’ admiraal Loncke in het naar hem vernoemde minuscule straatje ook een verklarende tekst moet worden geplaatst. Dit bij gebrek aan alternatieven. Van een standbeeld
op de Markt ter hoogte van zijn geboortehuis bij voorbeeld is nooit sprake geweest. Stel dat de huidige coalitie, die van ruggegraat nooit veel blijk heeft gegeven (zie die ridicule
genderneutrale toiletten in het Stadskantoor) terug keert op het pluche, dan zou deze eis best wel eens gehonoreerd kunnen worden.
Daarom heb ik op mijn beurt maar even uitgezocht wat er in die tekst zou kunnen staan. Je kunt maar beter goed voorbereid zijn, en is ‘vooruit kijken’ niet een van de belangrijkste deugden in de
politiek? Vergeef me, ik ben nu eenmaal wat breedsprakeriger dan Gerard Cox.
Net als zijn grote voorbeeld Piet Hein heeft Hendrik Loncke niet vaak bij de open haard vertoefd. Onder het opperbevel van generaal Hein koerste hij in 1628 naar Cuba in de Caribische Zee met als
doel de verovering van de Zilvervloot. Hein begaf zich aan boord bij admiraal Loncke op ‘De Hollandtsche Tuyn’. Allereerst werd het Spaanse admiraalschip buitgemaakt. Vijf dagen zijn er nodig
geweest om alle schatten van de schepen te halen en te noteren. Zowel van de Staten Generaal als van Frederik Hendrik ontvingen beiden een kostbare herinneringsmedaille aan een gouden keten
bevestigd, waarop de baai van Matanzas stond afgebeeld.
Onderstaand liedje herinnert hier aan:
Wij zijn naar huys gevaaren, September zeventien, Ik hoop God zal bewaaren Ons schepen algemien. Vijf galjoens meegenomen, Den Platluys * in den brand, D'ander zijn zonder schromen Al in de
grond geplant. In Januarij verheeven, Den tienden dag voorwaar, Zag men Piet Heyn gepreesen Tot Rotterdam zeer klaar, Aankomen met zijn Scheepen. En den Admiraal Lonk, 't Geschut wierd
aangesteeken, Men gaf daar lustig vonk.
In hetzelfde jaar kreeg admiraal Hendrik Cornelisz. Loncke het opperbevel over de gehele vloot der W.I.C. Zijn eerste opdracht was met een aantal schepen naar Brazilië te varen,om daar Olinda en
de strandwal (recief) van Pernambuco in te nemen.
Na een beschieting van twee Spaanse forten konden de gelande troepen ook Pernambuco veroveren. Het tekent de gelovige mens, die admiraal Loncke was, dat hij op 3 maart een dankdag liet houden,
"weghens de overwininghe, die Godt verleendt hadde", Om de nederzetting te besturen stelde Loncke een koloniale raad in. Zelf keerde hij op 7 Mei naar het vaderland terug. Na deze succesvolle
tocht zocht admiraal Loncke zijn heil op het vaste land. Hij is in Amsterdam op de hoek van de Gelderse Kade en de Ridderstraat gaan wonen en daar uiteindelijk ook gestorven.
Wat aan de lange kant, ik geef het toe. Maar dan hebben ze in de Admiraal Lonckestraat eindelijk eens iets om bij stil te staan. In het blad ‘Rond Dal en Donken’ dat in 1957 verscheen stond een
artikel, dat sterk gebaseerd was op de denkbeelden van een zekere broeder Albertinus.
‘Een straat(je) genoemd naar vice-admiraal Loncke, is wel een schraal bewijs van waardering en hoogachting. Waarom bij de haven geen monument opgericht ter ere van deze vlootvoogd? Bijvoorbeeld
een zuil, waarop een jongen staat met een zeventiende-eeuwse bark in zijn handen. Jongens en meisjes van Roosendaal, durf het leven breed en moedig te bezien. Want het leven van iedereen is een
avontuur, een tocht over ongekende zeeën. Maar houdt op die reis het levenskompas op God gericht’.
Met een bark werd een zeilkoopvaardijschip aangeduid. Tot de zeventiende eeuw werd dit woord vooral geassocieerd met kleine- en middelgrote schepen.
Bij de herinrichting van het gebied Stadsoevers heeft wethouder Toine Theunis helaas over het hoofd gezien dat de bewoners ook wel eens behoefte kunnen hebben aan een supermarkt ( ik heb daarbij
Nettorama gesuggereerd, een reactie is weer eens uitgebleven). Misschien kan hij nog wel iets aanvangen met deze volstrekt legitieme aloude wens van Broeder Albertinus. Een nieuwe wijk met
een historische persoonlijkheid als symbolische verbinding met het verleden, een treffende combinatie. Geen behoefte aan een jongen met een zeventiende eeuwse bark in zijn handen? Geen
probleem. Een lonkende Loncke die hoog boven iedereen uit toornend met een verrekijker de ‘verre’ horizon afspeurt naar wellicht een nieuwe Zilvervloot is een uitermate bruikbaar alternatief.
Daar komt de beoogde verklarende tekst ook veel beter tot zijn recht. Een win-win-situatie dus. En voor de zekerheid toch maar ruimte openlaten voor die supermarkt waar al snel behoefte aan zal
bestaan bij de (toekomstige) bewoners.
Vrijdag 24 november 2017
Een voorstelling gebaseerd op het werk van de beroemde schrijver Anton P. Tsjechov en dat op het podium visualiseren met een plastic meeuw, zo’n beestje dat Feijenoord doelman Eddy Treytel op het
Kasteel in Rotterdam met een welgemikte loei uit de lucht schoot. Feijenoord en Sparta bakkeleien er nog steeds over in welk clubmuseum nu het echte slachtoffer staat in opgezette vorm.
Waarschijnlijk hebben Alink en Plukaard daar geen weet van, in het dialoogje waarmee ze de voorstelling ‘As the world Tsjechov’ openen, wordt daar in ieder geval met geen woord over gerept. Ze
hebben het veel te druk met elkaar. Op geanimeerde wijze spreken ze alle facetten van ‘het vak door’. Selfmade boy Plukaard oogt als een over het paard getild korpsballetje, meisje Alink is
ogenschijnlijk in alles zijn tegenpool. Ze is leuk, speels, aandoenlijk, expressief, maar helaas voor de toeschouwers vanaf rij 5 mist ze wel het volume dat noodzakelijk is voor een dragende
toneelrol. Het is jammer dat de techniek daar in het geheel niet op insprong, en onbegrijpelijk dat regisseur Koos Terpstra hier geen werk van heeft gemaakt tijdens het
repetitieproces.
Daardoor was het vooral een richtingsverkeer wat het publiek te verstouwen kreeg. Naturel was het wel, jongen en meisje horen vooral zichzelf graag kletsen. Wat de ander daar tegenin brengt of
aanvult, wordt nauwelijks gehoord. Die lange openingsscene mist handelingssnelheid en daarom ga je als toehoorder al snel verlangen naar wat fysieke actie. Dit soort kop noch
staartgesprekjes hoor je al te vaak in met studenten gevulde treinen, als ze tenminste niet constant op hun tabletje koekeloeren. Ze verkeren in een wat doelloze fase in hun leven en daarom
fantaseren ze er lustig op los wat de toekomst hen brengen zal. Plukaard ziet zich nog wel eens een Louis d’Or in de wacht slepen. Alink tilt daar terecht niet zo zwaar aan. Prijzen horen wat
haar betreft exclusief gereserveerd te blijven voor de wereld van de sport, dat is tenminste meetbaar, in de cultuursector ben je gewoon afhankelijk van willekeurig samengestelde jury’s.
Bij iedere vorm van dit soort aandachttrekkerij vraag je je af wie de jury heeft mogen samenstellen. Ze mag dan zachtjes doorkomen, op dat moment is duidelijk dat Alink over veel meer
geestelijke bagage beschikt dan haar vileine gesprekspartner, die meer van het uiterlijke vertoon is.
Die snelle schakels in de tekstbehandeling raken wel doeltreffend aan de apathie van de personages in de toneelstukken van Tsjechov. Plukaard is van de herenliefde, terwijl Alink nog zoekende is
naar de juiste heteropartner. Zolang dat stukje privéleven nog niet ingevuld is, gaan ze vrolijk met elkaar op vakantie. Het tweede bedrijf voert ons naar een warm tropisch strand, waar de
gesprekken al snel een heel ander veel minder luchtig karakter krijgen. Alink wil wel eens weten hoe Plukaard die felbegeerde Louis d’Or in de wacht denkt te slepen. Dat blijkt de juiste manier
om grootsmoel de mond te snoeren. Bij gebrek aan argumentatie loopt hij boos weg. Toch brengt die korte twist hen niet van het idee af om samen een voorstelling te maken, uiteraard gebaseerd op
het werk van Tsjechov. Alink blijkt na maanden van repetitie plots nog meer ijzers in het vuur te hebben. Als het repetitieproces er bijna op zit en de première nadert, komt ze met een aanbieding
voor een rol in een Amerikaanse televisieserie op de proppen, die haar geheel onverwacht is aangeboden. Die aanbieding heeft ze te danken aan een zelf opgenomen videofilmpje tijdens het
motorrijden. Leve het youtubetijdperk! Het valt haar zwaar om de samenwerking zo stante pede te verbreken, maar ja, ‘zo’n kans krijg je uiteraard maar een keer in je leven’. Als ze begrip
voor haar keuze verwacht, is ze bij Plukaard aan het verkeerde adres. Die maakt haar uit voor alles wat mooi en vooral lelijk is. Alink komt dan in het stuk eindelijk ook goed los, jammer dat ze
dit volume niet eerder had aangeboord. Het einde van het gelegenheidsduo is onafwendbaar. Alink vertrekt en met een gekwetst ego schakelt Plukaard noodgedwongen over op een solovoorstelling.
Cancelen is vanwege alle reeds gemaakte kosten en publicaties geen optie. In de monoloog die daarvan het gevolg is, belicht hij de ruzie tussen Wanja en Serebrjakov uit ‘Oom Wanja’ van beide
kanten, dat biedt hem de mogelijkheid om ook zijn eigen frustraties af te reageren. Op een minuscuul televisiescherm blijkt uit de ‘aftiteling’ dat ze ieder op hun eigen wijze toch carrière
hebben gemaakt. ‘Dit verhaal berust op een waar gebeurde geschiedenis’, duldt het scherm geen tegenspraak. Wie benieuwd is of Alink in alle reeksen van de Amerikaanse televisieserie van de partij
is gebleven en of haar Amerikaanse droom daarna een vervolg kreeg, en Plukaard ooit die Louis d’Or veroverde, kan op 22 december terecht in het Chassé Theater in Breda voor een herkansing. Het is
wederom weer merkwaardig dat regisseur Terpstra voor zo’n klein beeld koos, die boodschap had natuurlijk via een groot videoscherm aan den volke getoond moeten worden. Nu bleven de
bezoekers vanaf rij 5 wederom in het ongewisse. Niet helder wordt wat het duo en regisseur Terpstra nu precies voor ogen stond met deze productie. Nieuwe inhoudelijke inzichten over
het toneelvak levert het in ieder geval niet op. Beklijven doet deze ode aan Tsjechov dus ook niet!
As the world Tsjechov – Alink & Plukaard. Gezien door Jaap Pleij op donderdag 23 november in de kleine zaal van De Kring. Nog te zien in deze regio op 22 december in het Chassé Theater in
Breda.
Donderdag 23 november 2017
Door zijn jeugdig uiterlijk zou hij ondanks zijn 32 levensjaren best voor het aanstormende neefje van Marc Marie Huijbregts kunnen doorgaan. Echt stormen doet het echter geen moment in ‘Stante
Pede’, de tweede solovoorstelling van Pepijn Schoneveld. Met zijn korte optreden tijdens de laatste KringProef had hij de nieuwsgierigheid gewekt van directeur/bestuurder Jan-Hein Sloesen. Hij
was zelfs zo benieuwd naar het geheel dat hij van toezichtdienst had gewisseld met een collega. Op het podium staat naast een tafeltje met een laptop, die hij (te) veelvuldig raadpleegt, slechts
een ander tafeltje waarop een modelbouwwerkje van de Apollo 17 staat. De dame voor mij op die nog steeds oncomfortabele tribune in de kleine zaal (wellicht kunnen er met het oog op de
beenvriendelijkheid enkele rijen worden verwijderd, JP) zag de bui kennelijk al hangen en riep ‘Nog wel’ toen de cabaretier van dienst heel vriendelijk maar niet bijster origineel informeerde of
het met zijn publiek goed was gesteld deze avond.
Daar wilde Schoneveld uiteraard wel opheldering over hebben. ‘Nou, ik heb zo’n vermoeden dat we straks met zijn allen de lucht ingaan’, reageerde ze gevat op het uitnodigende
ruimtevaartuig. Ze kon gerust zijn, zo bleek gaandeweg. Deze nummer 17 was de laatste Apollo die de reis naar de Maan ondernam. ‘Omdat nummer 17 letterlijk door onbekende ruimtewezens
onder vuur werd genomen bij de landing, de Apollo’s 18 t/m23 waren al in gereedheid gebracht voor vertrek, NASA durfde dat risico echter niet meer te nemen’, aldus een latere complottheorie die
veel weerklank vond. Al te avontuurlijk is Pepijn Schoneveld –althans op het podium- ook niet ingesteld. Door de NRC –toch niet de eerste beste- werd hij naar aanleiding van zijn boreling
‘Morgen klaart het Op’ er van beschuldigd vooral ‘lief cabaret’ te maken. Van die lijn is hij in ‘Stante Pede’ niet afgeweken. Hij oogt niet alleen als de ideale buurjongen, zo gedraagt hij zich
ook. Afgezien van een vilein grapje hier en daar getuigt zijn conference van enorm veel respect voor het hooggeeerd publiek. Dat hij over de nodige intelligentie beschikt, bewijst hij vooral door
zijn taalgrapjes over de relatie tussen tegenwoordige- en de toekomende tijd, het ‘hier en nu’ en ‘wat zo meteen komen gaat’ zeg maar. Als er al een boodschap in het programma ‘verborgen’
zit, is het deze: verwacht vooral niet teveel van het leven, dan kan het ook niet tegenvallen. Leuk en onderhoudend vertellen kan hij wel, zeker zijn ‘terzijdes’ mogen er zijn. Pepijn gaf zich
echter de best denkbare recensie: Wie op zijn 32e nog geen topcabaretier is, wordt het ook nooit meer. Indien hij volgens zijn eigen principes leeft, hoeft dat dus niet nadelig te zijn voor
zijn persoonlijke levenskwaliteit. De NRC verweet hem verder nogal navelstaarderig te zijn en daardoor net dat beetje testosteron mist. Ik vermoed echter dat dit gewoon de aard van het
beestje is. De titel ‘Stante Pede’ , wat zoveel als ‘met onmiddellijke ingang’ betekent, laat zich in relatie met deze tweede solo ook moeilijk verklaren. Misschien doelt Pepijn daarmee op
de volle aandacht die hij plotseling aan zijn Apollo 17 schonk, waarmee de voorstelling net als het Apolloproject in de jaren zeventig als een nachtkaarsje uitging. Een beetje schaven is zelfs in
deze overvriendelijke context hier en daar wel geboden. Naar verluidt wisselde hij het gesproken woord in ‘Morgen klaart het op’ regelmatig af met gevoelige liedjes. Helaas bleef deze kant
van zijn talent nu verborgen voor het publiek in De Kring.
Pepijn Schoneveld – Stante Pede, gezien door Jaap Pleij op woensdag 22 november in de kleine zaal van De Kring.
Woensdag 22 november 2017
De vaste groep snuffelaars zal het niet ontgaan zijn. De Koopjeshal aan de Westelijke Havendijk is al voor de tweede achtereenvolgende week gesloten voor het publiek. De toegangspoorten zijn
hermetisch gesloten en op het nu afgesloten parkeerterrein is geen enkel voertuig te bespeuren. Daaruit kan afgeleid worden dat er ook geen enkel personeelslid aanwezig is. Op de poort staat in
goede Roosendaalse traditie slechts vermeld dat het complex is gesloten. Maar dat is van verre al duidelijk.
De PVC heeft zowel bij Saver (waaronder De Koopjeshal ressorteert) als bij de gemeente geïnformeerd wat de reden is van de (tijdelijke?) sluiting. Zo vraagt de partij zich af of dit het
voortraject is van een op handen zijnde verhuizing. Zoals bekend heeft directeur Pascal de Klerk zich begin dit jaar beklaagd over ’s nachts rond hangende junks. De PVC heeft enkele maanden terug
zelf geconstateerd dat er op het terrein illegaal overnacht wordt. Een opengeknipt gat in de omheining en een winkelwagen pal voor de ‘deur’ waren daar onmiskenbare bewijzen van. De gemeente liet
het gat toen snel repareren en beloofde frequenter te laten surveilleren in dit gebied. Bij het laatste bezoek is het de PVC opgevallen dat het pand inwendig grote mankementen vertoonde. Zo
waaide het behoorlijk in het achterste gedeelte. Een blik naar boven maakte duidelijk wat de oorzaak was. Het dak lag er gedeeltelijk af. Saver is in februari in gesprek gegaan met
AlleeWonen over een mogelijke verhuizing van de Koopjeshal naar het vroegere, nog steeds leeg staande winkelpand van de Aldi aan de Philipslaan. Het plan moest toen nog onderzocht worden op de
financiële haalbaarheid. De PVC heeft tussentijds naar de stand van zaken geïnformeerd, het antwoord laat nog steeds op zich wachten. Op zich zou de PVC deze oplossing toejuichen. ‘De Koopjeshal
past prima bij de wijk Kalsdonk. De beoogde doelgroep is daar relatief groot. Als de Ruilwinkel daar ook bij betrokken kan worden, is er zelfs sprake van een dubbele win-winsituatie. Hier zou een
nieuwe stichting voor kunnen worden opgericht’.
Dinsdag 21 november 2017
Binnen de populaire dinsdagmiddag in De Kring bleef de belangstelling voor de theatermonoloog ‘Met de mantel der liefde’ aanvankelijk achter bij de rest van het programma. De vlaamse acteur
Kurt Defranq speelt twee rollen in het stuk dat handelt over de problematiek en de emoties rond de mantelzorg. Dat lijkt wat ongewoon voor een monoloog, maar deze benadering doet volkomen
natuurlijk aan. Er even uit zijn is zeker voor mantelzorgers een welkome afwisseling en verademing. Opvallend genoeg liet deze categorie het wat afweten. Een voorstelling spelen zonder je
voornaamste doelgroep te bereiken, is bij voorbaat een gemist schot’, redeneerde Henk Raats van de programmacommissie en hij haalde vervolgens alles uit de kast om de mantelzorgers over de
drempel te trekken. Een missie die zeer succesvol uitpakte.
Vanwege de intieme sfeer zat een groot deel van het publiek rond de speeloppervlakte in de kleine zaal van De Kring. Het podium was slechts gevuld met een ziekenhuisbed waar een racefiets
tegenaan was gezet. De toehoorders kregen zodoende het gevoel dat ze op ziekenbezoek waren. De jonge celliste Renke van Impe zorgde voor toepasselijke achtergrondmuziek. Aan wiens ziekbed we
zaten, werd snel duidelijk toen Kurt Defrancq in de gedimpte spotlights verscheen. Allereerst is hij de zoon Kobe die de zorg voor zijn 85-jarige vader Lowie op zich heeft genomen. Iedere
late vijftiger of vroege zestiger die voor een bejaarde moeder of vader zorgt, bekruipt gaandeweg het gevoel dat hij naar zijn eigen leven zit te kijken. Omdat zijn oudere broer en zus het
lieten afweten, maakte Kobe de sprong in het diepe duister. De professionele hulpverleners kwamen wel, maar waren na een week al weer vertrokken. Lowie was als patient voor hen volkomen
onhandelbaar. Broer en zus wilde vader niet aan zijn ziekbed zijn. ‘Die hebben immers allemaa gezinnen’. Dat dit ook voor de jongste geldt, heeft vader bewust van zich afgeschoven. In het begin
van de nieuwe relatie tussen vader en zoon waren er nog wel goede momenten, waarin ze herinneringen ophaalden aan de Ronde van Vlaanderen. Lowie was in de bloei van zijn leven een hartstochtelijk
renner die op regionaal niveau enkele overwinningen boekte. De komst van ‘De Ronde van Vlaanderen’ zo ongeveer op de hoek was voor hem het onbetwiste jaarlijkse hoogtepunt. ‘Vader is nooit
uit zijn geboortedorp vertrokken. Het liefst had hij zijn kinderen en later kleinkinderen heel dicht bij zich gehouden. Als hij zijn woning verliet, was dat vrijwel altijd voor een
wieleractiviteit, het liefst zo dicht mogelijk bij huis. Die goede momenten werden in het vijf kwartier durende monoloog allengs schaarser, in de eindfase waren beiden aan het ziekbed
gekluisterd. ‘Het bezoek’ in de zaal is er getuige van hoe Lowie en Kobe elk op hun eigen wijze vat op het leven proberen te houden. Hoewel de vrouw van Kobe haar man op alle mogelijke
manieren probeert te (onder)steunen, laat ze toch duidelijk doorschemeren dat ‘dit geen leven meer is’. Op de school waar hij les geeft, moet Kobe het doen met de geveinsde belangstelling van het
schoolhoofd, die tussen neus en lippen door informeert hoe de situatie thuis is. Als vader Lowie eindelijk de geest lijkt te hebben gegeven, slaat de paniek bij Kobe toe. De glimlach wijkt
definitief voor de grimlach. Wie moet hij nu –uitgerekend op een moment dat hij er helemaal niet klaar voor is- bellen voor hulp? Het was echter vals alarm. Met een dito lachje liet Kobe weten
dat zijn tijd kennelijk toch nog niet gekomen was. De afloop is echter voorspelbaar. De laatste woorden prevelend maakt Kobe het ziekbed gereed om opgehaald te worden. Nie duidelijk wordt hoe hij
het rouwproces heeft verwerkt. Mijn indruk is dat dit voor Defrancq niet zo maar een rol is. Het slotapplaus ondergaat hij met tranen in de ogen, stevig ondersteund door celliste Renke van Impe.
Het lijkt erop dat hij haar ondersteuning tijdens de monoloog niet alleen in muzikale zin broodnodig had om zich door de voorstelling heen te slaan. Ik heb daar verder geen
achtergrondinformatie over, het zou me echter niets verbazen indien ‘Met de mantel der liefde’ voor hem ook een persoonlijk verwerkingsproces is.
Deze productie is gemaakt in het kader van het project ‘Mantelzorg. Fijn dat je er bent’. Een initiatief van Lokaal Bestuur Knokke-Heist met als doel om mantelzorgers te sensibiliseren (bewust te
maken) en te informeren. In Belgie was de korte tournee zeer succesvol. Aangezien de problematiek grensoverschrijdend is, zal dat in Nederland niet anders zijn. Deze voorstelling wordt in 2018
nog gespeeld in Orpheus-Ap[eldoorn (9/2), De Pol-Diepenheim (10/2), Stadstheater Zoetermeer (16/2) en De Poorterij, Zaltbommel (22/2).
Met de mantel der Liefde – monoloog Kurt Defrancq, celliste Renke van Impe.
Maandag 20 november 2017
Kort voor half elf kwam maandagavond in de St. Jan het hoge woord eruit. Wethouder Hans Verbraak van onder meer economische zaken maakte bekend dat Moerings Waterplanten door de jury was
uitgeroepen tot winnaar van de vijfde Roosendaalse Business Award. De andere genomineerden in deze belangrijkste categorie waren ASK Romein en Taxi de Groen van de broers Tony en Jos. De City
Award was voor modebedrijf Gossip Fashion, Coppens Uitvaartcentrum ging met de Small Business Award naar huis. Voor de medewerkers van Moerings was deze Award tevens een stevige morele steun in
de rug. Twee jaar geleden kwam directeur/eigenaar Ronald Moerings op 44-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeluk. ‘Het was een heel moeilijke tijd, maar gelukkig is gebleken dat we samen
heel sterk staan’, aldus diens weduwe. Moerings Waterplanten heeft een totaal assortiment aquariumplanten voor zowel tuincentrum, vijverwinkel of dierenspeciaalzaak, de slogan van het bedrijf is
‘In iedere hand een waterplant’. Hans Verbraak zei trots te zijn op alle genomineerden van deze avond. ‘Het is echt een dwarsdoorsnede van Roosendaals talent. Gelukkig hebben we nog veel meer
bedrijven binnen de stadsgrenzen die eveneens Awardwaardig zijn’.
De organisatie van de RBA had voor deze jubileumeditie een ietwat andere opzet gekozen. Zaten de bezoekers vorig jaar nog in lange rijen achter elkaar, nu konden de gasten zich verpozen binnen
een zogeheten Late Night-opstelling, zonder al te veel tafels en stoelen. De sfeer was daardoor een stuk losser dan voorheen, maar die opzet herbergt ook een groot risico in zich. Een rondlopend
publiek is doorgaans ook een rumoerig publiek, en daar was deze bijeenkomst geen uitzondering op. De presentatoren Hanneke van der Horst en Bagiyo van der Leemputte (de ideale presentator)
moesten de aanwezigen regelmatig tot bedaren manen tijdens de vele gesprekjes op de catwalk. De filmpjes waarin de genomineerden zich presenteren waren wel als vanouds door Hans Lips en Cor
Claassens gemaakt. ‘Dat is iedere keer toch best een hele kluif. We moeten ze zo zien te portretteren dat het geen commercial of advertorial wordt. De persoonlijke betrokkenheid bij het product
staan in onze filmpjes altijd centraal’, aldus Hans Lips. Voorzitter Corné Oosterbos van de RBA-organisatie riep alvorens burgemeester Jacques Niederer het woord kreeg de aanwezige ondernemers op
ook deze avond hun ondernemerskansen volledig te benutten. Niederer stelde dat je wel een echte topondernemer moet zijn om tussen al deze topconcurrenten een nominatie voor zo’n prestigieuze
Top-Award in de wacht te slepen. Een opvallend element in zijn toespraak was dat hij zijn gehoor voor zover ze dat nog niet hebben gedaan eens een kijkje te nemen in het Tongerlohuys. ‘Daar staan
mensen in de etalage die als de iconen van Roosendaal worden beschouwd, zoals het Ligameisje en de treinconducteur. Er is helaas een icoon die daar op pijnlijke wijze ontbreekt, en dat is de
ondernemer, terwijl ondernemerszin door de eeuwen heen toch altijd een van de sterke kanten van de Roosendalers is geweest. Dat begon in feite al met de turfstekers, het accent lag daarbij toen
al op daadkracht en een no-nonsense aanpak, al kende men deze uitdrukking uiteraard nog niet. Later gingen ook innovatie en duurzaamheid een steeds grotere rol spelen binnen
ondernemerskringen.
In dat belicht bezien was het niet zo verwonderlijk dat topeconoom Herman Wijffels deze avond de belangrijkste spreker was. In zijn enerverende loopbaan bekleedde Wijffels diverse vooraanstaande
functies, zo was hij voorzitter van de hoofddirectie van Rabobank Nederland, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) en Nederlandse bewindvoerder bij
de Wereldbank in Washington. Daarnaast legde hij als informateur de basis voor het Kabinet-Balkenende IV. Momenteel is hij co-voorzitter van Worldconnectors en hoogleraar
'duurzaamheid en maatschappelijke verandering' aan de Universiteit Utrecht. Ook is zijn naam verbonden aan de landelijke Innovatieprijs. Wijffels hield de lokale ondernemers voor dat we aan
de vooravond staan van drastische veranderingen binnen het economisch bestel. ‘We zullen bij voorbeeld veel zorgvuldiger en zuiniger met alles wat Moeder aarde ons aan grondstoffen biedt, moeten
omspringen. Vernieuwingen en verbeteringen moeten veel meer dan nu het geval is in het teken gaan staan van zaken die van wezenlijk belang zijn voor de kwaliteit van leven’. De gouden
formule voor ondernemers bestaat in de optie van Wijffels echter niet. ‘Bedenk dat het altijd anders en beter kan’. De aanstormende robotisering van maatschappij en bedrijfsleven biedt volgens
hem zeker voor Roosendaal nieuwe kansen. ‘West-Brabant is een logistieke hotspot. Robots kunnen zeer verdienstelijk zijn bij het stapelen van goederen in opslagruimtes en containers. Met name het
aanvoeren en afvoeren kan mijn inziens veel beter op elkaar worden afgestemd’. Voorzitter Hans de Boer van het VNO/NCW stond aanvankelijk als tweede spreker geboekt. In verband met een
buitenlandse handelsmissie moest hij zijn bijdrage aan deze bijeenkomst beperken tot een videoboodschap. Ook hij wees op de logistieke kansen die Roosendaal niet aan zich voorbij mag laten gaan.
‘Het VNO/NCW wil bij de nieuwe regering meer aandacht vragen voor de zogeheten bruisende middensteden, waartoe Roosendaal zeker behoort. We denken aan het uitschrijven van een wedstrijd
voor jong talent dat zich inspant voor regionale ontwikkelingen. Ik wil de jonge ondernemers in deze stad graag aansporen om zich in die strijd te mengen’. De Boer sloot zijn videoboodschap af
met een wel zeer wijze raad. ‘Van de Brabanders heb ik geleerd dat een bijeenkomst als deze maximaal twee sprekers moet bevatten, daarna moet snel de bierpomp worden opengezet, en dan kan het
netwerken beginnen’.
Maandag 20 november 2017
Het zondagochtendpubliek in De Kring werd tien minuten langer in spanning gehouden dan aanvankelijk de bedoeling was. Rond 11.10 uur waren de deuren van de grote zaal nog gesloten, omdat
–zo wist een medewerkster – ‘de zangeres nog niet helemaal klaar was’. Maar toen het ruim vijftigkoppige gehoor eenmaal gezeten was op het podium, bleek sopraan Sanne Vleugels er helemaal
klaar voor te zijn om haar opvattingen over de liefde met dit willekeurig gehoor te delen. Nog maar net cum laude afgestudeerd aan het Fontys Conservatorium in Tilburg stond ze werkelijk te
popelen om de liefde te bezingen.
Er was slechts een klein probleempje. Ondanks haar 23 levensjaren had de liefde zich bij haar nog niet gemeld. Misschien dat er zich tussen de Roosendaalse toehoorders enkele aspirant
prinsen-op-het-witte paard verscholen hielden. Met felle, hoopvolle oogjes speurde ze de eerste rijen af. Veelal grijze koppetjes staarden haar aan en al snel trok Sanne de conclusie dat ze
de gewenste Adonis hier niet zou vinden, waarmee ze onbedoeld de conclusie van een recent onderzoek bevestigde dat jonge vrouwen mannen van boven de dertig niet meer zien staan, laat staan zien
zitten! ‘Hebt u misschien een aantrekkelijke zoon?’, informeerde ze voorzichtig bij de vroegere bloemist Heselmans. ‘Jawel, deze bloem der natie zit hier naast me’, kaatste deze gevat terug.
Kennelijk was zoonlief ook iets te oud naar de smaak van de kieskeurige aankomende artieste. ‘En jij, heb jij toevallig ook een zoon?’, vroeg ze Heselmans Junior recht op de man af. Die moest
haar helaas teleurstellen. Toch wel merkwaardig, cum laude afgestudeerd en dan toch nog onwetend van de vele speciale kwaliteiten die de meeste oudere mannen (met name jongere) vrouwen te
bieden hebben. Neem de eeuwig jeugdige Johan Derksen! Enigszins pochend liet hij recentelijk in VI weten dat hij bij het nachtelijke uitstapje naar het toilet vaak de verleiding niet kan
weerstaan om in zijn volle naaktheid voor de spiegel in de badkamer te gaan staan en dan trots te kraaien ‘Derksen, ouwe geile bok dat je d’r bent. Je mag er best nog wezen voor je
leeftijd’. Het is maar dat Sanne het weet. Een aardige dame op de tweede rij zag kennelijk haar kans schoon om zoonlief aan de vrouw te helpen en stak enthousiast haar vinger op. ‘En weet u
zeker dat hij op vrouwen valt’, stelde Sanne direct een nader onderzoek in. Waar hij zich eerder verborgen hield, werd niet helemaal duidelijk, maar vanaf een der achterste rijen meldde
zich al zingend een jonge vent spontaan aan als datingvlees. Wellicht bang geworden dat hij toch nog achter het net zou vissen. Ondanks dat het manneke ogenschijnlijk alles mee had –in
fysiek opzicht althans- reageerde Sanne toch wat gereserveerd op deze advertorial. ‘Die is veel te knap, die ben ik zo weer kwijt als hij een slanke den tegen het lijf loopt’, stond op haar
gezicht te lezen. Sanne mag dan wel wat overwicht meetorsen, het extra gewicht dat ze in de schaal ligt, misstaat haar bepaald niet. Ze is juist zeer aandoenlijk als ze met stevige,
blote benen en dito voetjes over het podium paradeert. Met de komst van de potentiele partner is gelijk het verrassende element uit de voorstelling verdwenen. Hier begint het bekende spel
van aantrekken en afstoten, en zonder opvallende wendingen en/of gezichtspunten, wat hier helaas het geval was, vermag dat niet erg te boeien. Samenwonen of niet? Dat is het eerste twistpunt in
de prille relatie. Lover gaat weg, Sanne is het bij nader inzien toch niet helemaal, maar veel te snel en zonder enige aanleiding keert hij weer terug van zijn schreden. Met dit
gedeelte mag de jonge theatermaakster wat mij betreft terug naar de tekentafel.
Achteraf riep dit werkstuk, een verhaal gelardeerd met nieuwe teksten op klassieke melodieën, herinneringen bij me op aan het project ‘Tell Me on a Sunday’, een korte musical met
muziek van Andrew Lloyd Webber en songteksten van Don Black. Deze one-woman-show kent vele vertolksters, die met Marti Webb (vooral bekend van ‘Take that look off your face’) is
veruit de bekendste. Deze zogeheten one-act-song cycle vertelt het verhaal van een doorsnee Engel meisje uit Muswell Hill. Omdat ze in haar geboortestadje tegen hetzelfde probleem
aangelopen is als Sanne vertrekt ze naar New York City in de hoop daar haar liefde voor het leven te vinden. Het oorspronkelijk idee was van Tim Rice. Deze songwriter wilde dit gegeven
samen met Andrew Lloyd Webber verder uitwerken als een televisiereeks. Die had daar aanvankelijk wel oren naar, maar koos voor een andere koers toen hij in de gaten kreeg dat Rice specifiek
schreef voor Elaine Page, met wie deze getrouwde vader van twee jonge kinderen toen een hartstochtelijke relatie had. Familieman Lloyd Webber vond daarna Don Black bereid om de one-song-act
verder gestalte te geven. Ik zou Sanne willen uitnodigen, uit te dagen zo u wilt, om eenzelfde weg in te slaan met haar veelbelovende project. In het leven van een 23-jarige die pas de
eerste blote voetjes zet op het liefdespad moet volop ruimte zijn voor wilde relationele avonturen en seksuele experimenten. Voor haar persoonlijk lijkt het me ook een nuttige zoektocht, wellicht
komt Sanne dan al vrij vlot tot het besef dat je mannen puur op basis van hun leeftijd niet zo snel moet afschrijven. Wat mij ook niet duidelijk is waarom deze voorstelling op het podium van de
grote zaal was gesitueerd. De helle belichting was vrij irritant en deed afbreuk aan het gebodene. De zichtlijnen vanaf de achterste rijen lieten ook te wensen over. Sanne Vleugels had
‘gewoon’ in de kleine zaal moeten staan. Dat was voor de bezoeker in een rolstoel en zijn begeleidster ook een stuk gemakkelijker
geweest.
When Love Arrives – Sanne Vleugels, afstudeerproject. Gezien door Jaap Pleij op het podium van de grote zaal in De Kring op zondag 19 november (Zondagochtendconcert).
Zondag 19 november 2017
Een volledig uitverkochte zaal van Rottier Dancemasters. Dat was volgens lady-speaker Jacqueline Chamuleau het overtuigende bewijs dat er in Roosendaal weer een grote behoefte bestaat aan ‘Weense
Tunes’. Voor haar en een aantal getrouwen uit de gouden tijd van eerst ROOS en later Maskerade, zoals Jan Muurmans, Wil Broos en Piet van der Hoeven, een reden om een stichting onder die naam in
het leven te roepen.
Helemaal terug naar die goede, oude tijd wilden ze toch ook weer niet gaan. Om ook bij de jeugd een ingang te vinden, werd besloten een nieuw element aan het Wenen van weleer toe te voegen. Dat
brokje vernieuwing mocht ingevuld worden door een aantal leerlingen van het Centrum voor Muziek onder leiding van de stevig aan de weg timmerende organisator en pianist Dennis van Velthoven. Na
twintig minuten jeugdig talent aan het werk te hebben gezien, kwam het klassieke Wenen toch echt tot leven in de sfeervolle ambiance van Rottier. Koor en orkest, met solistische ondersteuning van
Nico Bolmer en Piet van der Hoeven, lieten het publiek allereerst kennismaken met ‘Ein Abend’ zoals Robert Stolz destijds voor ogen stond. Die opening verliep wat moeizaam en klonk ook niet
helemaal zuiver. Maar niet getreurd, meteen daarna betraden de solisten Angelique Wardenier en Frans Koevoets het podium onder goedkeurende blikken van maestro Wil Broos. Met hun ‘Wer uns
getraut’ uit ‘Der Zigeunerbaron’ van Johann Strauss brachten ze de sfeer er direct helemaal in. Het koor kwam in die ondersteunende rol veel beter uit de verf. Het orkest mocht aansluitend
losgaan op ‘Annen Polka’ van dit lid van de Strauss-familie. Na deze korte adempauze kwamen Angelique en Frans, lekker los gezongen zo bleek, helemaal tot hun recht in ‘Bist du’s lachendes
Gluck’ uit ‘Der Graf von Luxemburg’ van Franz Lehar (nee, dat is geen broer van Beth Lehem zoals een bekend grapje luidt, JP). Bij deze muzikale combinatie was de natuurlijke chemie bijna op te
snuiven. Met ‘Im Feuerstrom der Reben’ van Johan Strauss werd het publiek door Angelique en Frans, versterkt met Piet, met gepaste tegenzin de pauze ingestuurd. Het publiek hongerde duidelijk
naar meer muziek, de fysieke dorst was even naar achteren geschoven. ‘Als flotter Geist’ uit ‘Der Zigeunerbaron’, waarmee het tweede gedeelte werd geopend door Frans, zal velen opvallend bekend
in de oren hebben geklonken. Dat is niet zo verwonderlijk, want onder de titel ‘O, wat is het fijn om gelukkig te zijn’ scoorde de legendarische- en nog immer betreurde Dolf Brouwers (1912-1997)
daar een dikke hit mee. Nico verplaatste de setting aansluitend op denkbeeldige wijze naar het beroemde Prater-park in Wenen. Angelique mocht soleren in het gevoelige ‘Vilja-lied’ uit ‘Die
Lustige Witwe’ van Franz Lehar. Na een korte ruzie met het bandje van haar adembenemende jurk in haar voordeel beslecht te hebben, trok deze charmante zangeres alle registers van haar heerlijke
stemgeluid open, deze uitvoering was dan ook het hoogtepunt van de eerste editie van ‘Weense Tunes’. De ‘Vader van de Berlijnse Operette’ , Paul Lincke, mocht van de organisatie eveneens ‘Ein
Abend’ samenstellen. Dat feestje werd door alle solisten afgesloten met diens ‘Berliner Luft’, ook bekend in de uitvoering van Willy en Willeke Alberti, dan behelst het ‘Een reisje langs de Rijn
(Rijn-Rijn)’. Dat uitstapje kregen de bezoekers er als toegift gratis bij. ‘Let there be light’ moet een onbekende stem hebben verordonneerd toen Angelique Wardenier daar zo rond half drie
plotseling in de schijnwerpers stond. Met haar guitige oogopslag en rijke expressie was ze het sprankelende middelpunt van deze eerste hernieuwde kennismaking met de Weense muziek. Jacqueline
Chamuleau liet er geen twijfel over bestaan dat de stichting in 2018 wederom van zich laat horen. Bij de afsluitende bloemenhulde werd pianist/repetitor Maurick Reuser zeer nadrukkelijk in de
bloemetjes gezet.
Weense Tunes – Rottier Dancemasters, met als solisten Angelique Wardenier, Frans Koevoets, Nico Bolmer en Piet van der Hoeven, muzikale leiding Wil Broos, pianist/repetitor Maurick Reuser. Gezien
door Jaap Pleij op zondag 19 november in Rottier Dancemasters.
Zaterdag 18 november 2017
Het dagboek Kitty van Anne Frank vertalen naar het toneel en het filmdoek is altijd een drama op zich geweest. Veelal met een slechte afloop. Het boek biedt daar geen geschikte handvatten
voor, zo is telkens gebleken. ‘Achter het Huis’ van Hummelinck Stuurman vormt daar helaas geen uitzondering op. Geen moment weten de acteurs met dit ‘verhaal’ de beklemmende sfeer in die
benauwde zolderruimte op te roepen die Anne Frank ooit inspireerde tot haar veel te korte levensverhaal. Omdat schrijver Ilja Leonard Pfeijffer net als een van zijn personages op het toneel
aanvoelde dat het dagboek te weinig stof biedt voor een theaterverhaal besloot hij er een aantal zelf verzonnen scenes aan toe te voegen. Een miskleun van jewelste, zo kon al snel geconstateerd
worden tijdens de opvoering van ‘Achter het Huis’ in De Kring in Roosendaal.
Het gedeelte voor de pauze is grotendeels gevuld met langdurige, saaie, veelal slaapverwekkende dialogen. Wanneer ze even op ‘uit’ staan, houden de overige ‘bewoners’ zich letterlijk
op de achtergrond. De acteurs met tekst spelen intussen hun gezamenlijk scene uit en als dat voltooid is, verdwijnen ze weer tussen de stellingen om plaats te maken voor de volgende scene.
Al met al een weinig verheffende, steriele en stijve vertoning die geen enkel inlevingsvermogen oproept. Zus Margot, veel te grotesk neergezet door Amarenske Haitsma, beklaagt zich bij haar
vader Otto Frank (stijfjes vertolkt door Hajo Bruins) over het gedrag van Fritz Pfeffer (Cees Geel), die als laatste aan het zoldergezelschap werd toegevoegd. In haar ogen gedraagt deze
zich nogal onbetamelijk en opdringerig. Op dat moment is dat ondanks dat het hele gezelschap vrijwel constant op elkanders lip zit alle andere bewoners ontgaan. Als toeschouwer bekruipt je
het gevoel dat de benauwde situatie bij Margot spoken oproept of dat ze minstens graag de aandacht op zich gevestigd weet. Vanwege de lieve vrede en omdat het in deze situatie nu eenmaal
onmogelijk is de man buiten te zetten, maant vader Otto zijn dochter tot kalmte. Doordat vaderlief haar niet de bescherming kan bieden die ze op dat moment wenselijk acht, daalt Otto behoorlijk
in haar achting. Na de pauze laat Pfeijffer het verhaal volledig ontsporen. Margot stapt zonder directe aanleiding naar voren en beschuldigt haar belager in het bijzijn van de gehele
bewonersgroep van verkrachting en zet en passant haar vader te kijk als een slappe zak. Als het al tot een fysiek treffen is gekomen, moet zich dat wel in alle stilte voltrokken hebben. Wederom
heeft niemand van de medebewoners daar ook maar iets van gemerkt. Wat natuurlijk schier onmogelijk is in deze omstandigheden, waarin het doortrekken van het toilet tijdens kantoortijden al
een doodzonde is. Aan die gedwongen stilte hebben de personages ook ineens geen boodschap meer als de stellingen met veel verbaal vertoon opnieuw betrokken worden. Op dat moment heeft Pfeijffer
een volledige karikatuur van dit historische verhaal gemaakt en het is dan ook geen wonder dat het Anne Frank Fonds in Bazel geen goed woord over had voor deze wanstaltige vertoning. Logisch ook
dat de producent ‘Het Achterhuis’ niet als titel mocht gebruiken. Dat vervolgens werd gekozen voor ‘Achter het Huis’ is wel heel kinderachtig. Volgens mediastrateeg Huub Bellemakers heeft
Pfeijffer een levendige fantasie en provoceert hij graag. Maar dat is natuurlijk geen excuus en legitieme motivatie om er een verkrachttingsscene bij te verzinnen. In dit vaak ridicule
MeToo-tijdperk zal dat publicitair wel lekker scoren, maar het is een schaamteloze handelswijze van schrijver en producent die slechts walging oproept. Ook in artistiek opzicht is deze
toneelversie een ‘grandioze’ mislukking. Naast het ontheiligen van het Achterhuis is de toevoeging van woorden als ‘neuken’ en uitdrukkingen als ‘whatever’ een stupide miskleun die zelfs
een beginnend toneelschrijver niet zou mogen begaan. De regie verdient eveneens geen schoonheidsprijs. De vierde wand lijkt hier niet te bestaan. De acteurs slingeren hun teksten zelfs
tijdens de dialogen ongegeneerd de zaal in. Ik vraag me af of Johan Doesburg gedurende repetities wel goed naar het toneelbeeld heeft gekeken. Tegen het eind van de oorlog staan daar ondanks de
zeker tegen het eind zeer krappe rantsoenering goed doorvoede burgers op het podium die het in die vele maanden van onderduiken aan niets ontbroken lijkt te hebben. Natuurlijk kun je van acteurs
niet verlangen dat ze voor een uit te voeren stuk eerst een hongerdieet volgen, maar de wijze waarop ‘verkrachter’ Pfeffer tevreden over zijn dikke pens staat te wrijven, is
ergerniswekkend. Auguste van Pels, de echtgenote van het andere stel, heeft haar stevige fysiek eveneens niet mee voor dit stuk, haar personage is echter niets minder dan een storende
karikatuur. Anne Frank zelf, Anne van den Burg, overtuigt ook al niet. Het meest benieuwd was ik naar Oda Spelbos als Edith Frank. Ook deze rasactrice komt niet goed uit de verf. De oorlog die
buiten woedt en aan het Achterhuis voorbij gaat, heeft bij haar de zwaarste sporen achtergelaten. Ze is voortdurend timide, wat ze af en toe afwisselt met aanvallen van sarcasme. Tegen het eind
neemt ze als Otto het wederom af laat weten met stemverheffing op voor haar vermeende verkrachte dochter. Zonder het minste fleem bewijs stelt ze Pfeffer een proces in het vooruitzicht,
indien ze allen de oorlog overleven. De man heeft het dus weer eens gedaan, terwijl duidelijk is dat Margot – verweer Cees Geel- zich niet bepaald verweerd heeft zoals je dat van een vrouw
die verkracht dreigt te worden mag verwachten. Beter gezegd: het was met wederzijdse instemming, wat gezien Margots eerdere uitdagende gedrag veel dichter bij de waarheid lijkt te liggen.
De vraag waar ik mee zit is waarom Pfeijffer niet gewoon een geheel nieuw stuk heeft geschreven waarin hij zijn personages niet gehinderd door historie en emotionele geladenheid rond de naam Ane
Frank de meest uitbundige uitspattingen kan laten begaan. Daar had hij de naam Anne Frank niet op zo’n grove manier voor hoeven te misbruiken. Dit eens maar nooit weer, wens ik Hummelinck
Stuurman van harte toe.
Achter het Huis – van Ilja Leonard Pfeijffer door Hummelinck Stuurman. Met onder anderen Oda Spelbos, Cees Geel, Anne van den Burg, Amarenske Haitsma, Marie Louise Stheins, Raymonde de Kuyper en
Hajo Bruins. Gezien door Jaap Pleij op vrijdag 17 november in de grote zaal van De Kring.
Vrijdag 17 november 2017
De twee door vandalen zwaar beschadigde beelden van Hercules en Venus keren wat wethouder Hans Verbraak betreft snel terug aan de rand van de vijver in het Emile van Loonpark. Dit antwoordt
de wethouder op raadsvragen van de Roosendaalse Lijst. ,De beelden zijn inmiddels bekeken door de restaurateur en hij verwacht dat dit gaat lukken. Op dit moment wordt er een indicatie van de
kosten gemaakt, we verwachten die binnen twee weken binnen te hebben’, aldus Verbraak. Als dat zijn inziens binnen de perken blijft, kunnen de beelden wat hem betreft al in de loop
van volgend jaar hersteld en teruggeplaatst worden.
In afwachting van herstel besloot de gemeente Roosendaal de beelden op te slaan. De PVC heeft echter meteen grote vraagtekens bij dit voornemen geplaatst. Zo wil de eenmanspartij van het
College weten hoe ze denkt de beelden in het vervolg te gaan beschermen tegen vandalisme. “Als de bewering ‘Alles van waarde is weerloos’ ergens opgaat, dan is het wel in het Emile van Loonpark.
De beelden staan op een plek achteraf in het park, nou ja, zeg maar plantsoen. De beelden werden zes jaar geleden in de nachtelijke uren moedwillig beschadigd door bezoekers die we daar liever
niet zien en die daar ’s nachts ook niet mogen komen. Om het park effectief te beschermen, moet dit stukje openbaar groen geheel afsluitbaar zijn, wat eigenlijk niet te realiseren is. Beter
is het daarom om Hercules en Venus, indien ze weer in volle glorie kunnen herrijzen, elders te herplaatsen. De Nieuwe Markt lijkt me een redelijk alternatief. Dat plein kan immers wel wat kleur
gebruiken, ook al gaat het hier om witte beelden. Nadeel is alleen dat dit binnenstadsdeel in de kleine uurtjes ook geen pleisterplaats is van menselijk vertier. Hercules en Venus als
beschermheer en beschermvrouwe van het beeld van De Tullepetaon op de Markt is toch de beste oplossing. Beide mytische figuren verdienen het ook om op een sokkel te staan. Wederom een
win-win situatie dus, de zoveelste in het rijtje van PVC-suggesties. Indien het college van B&W nu eindelijk eens het voorstel honoreert om een permanente politiepost te plaatsen op de
Markt, kan er zelfs nog een ‘win’ aan dit rijtje worden toegevoegd’. Venus moest in oktober 2011 lijdzaam toezien hoe onverlaten haar sculptuur boven de knieën afhakten. De beeltenis van
Hercules, die in steen gehouwen helaas niet over magische krachten beschikt, moest het daarvoor al zonder hoofd stellen. Deze suggestie is door het College van B&W nooit inhoudelijk
behandeld en beantwoord. Reden voor de PVC om wederom aan de bel te trekken. ‘Het College liet slechts weten dit standpunt voor kennisgeving aan te nemen. Wat natuurlijk sowieso een
schandalige reactie is. De opgeworpen vragen bleven dus onbeantwoord. Heel jammer dat wethouder Verbraak niet voor andere meningen openstaat die tot een veel betere oplossing leiden. Hiermee is
voor de zoveelste keer aan getoond dat dit College met een structureel communicatieprobleem kampt’.
Woensdag 15 november
‘Flink zijn. Even flink zijn. Maar ik zal wachten tot ik vrij zal zijn, en niet meer denk aan jou’, zong Robert Long in een op zich prachtig liedje over verlatenheid. Deze tranenopwekkende ballad, ook bekend in de uitvoering van Katja Ebstein ‘Stolz Sein’(wat is er toch van haar geworden?), heeft goed vertaald eigenlijk een verkeerde lading. Ouders mogen ook graag ‘En nu even flink zijn’ uit hun mond laten rollen wanneer hun kroost op het punt staat een spuit te krijgen van de dokter. Van Kooten en De Bie zagen in hun glorietijd hoe Nieuw-Links bij de PvdA was overgegaan in Nieuw-Flinks. Ondanks dit prominent gebruik is dit toch een verkeerde woordkeus, als je het mij vraagt. ‘Flink’ roept een houding op waarover de mens niet van nature beschikt, maar gedwongen door de situatie deze nu toch op de een of andere manier naar boven moet zien te halen. Het liefst met de borst vooruit aan omstanders laten zien dat je niet voor een kleintje vervaard bent, en gewoon moet lachen om zo’n stomme spuit. ‘Flink’ dateert uit 1781 en stond toen voor ‘fors, stevig, opvallend en uit de kluiten gewassen. De aanprijzing ‘je bent een flinke vent’ kon dan ook op verschillende manieren worden opgevat. Wie zich flink toont, verbergt echter zijn ware gevoel. Vrouwen waren aanvankelijk niet flink. Als ook zij zich dienden te ver’mannen’ gedroegen ze zich in de ogen van hun medeburgers ‘kranig’. Vrouw en ‘dapper’ waren daarentegen wel vanaf den beginne een twee-eenheid. ‘Vrouwe Jacoba staat na de dood van haar man helemaal alleen voor de zorg van hun tien kinderen. Maar het moet gezegd, ze slaat zich er dapper door heen’. Mannen waren doorgaans dapper wanneer ze onbevreesd het slagveld betraden. Mensen die de nodige klappen hebben gekregen van het leven hoeven dus niet flink te zijn om zich dapper te gedragen. Toch wel een wezenlijk verschil!
Dinsdag 14 november 2017
Onder windkracht 8 tot 9 zonder enige dwang of noodzaak op een bootje stappen om een onbekend vaaravontuur aan te gaan. Het lijkt waanzin, en dat is het ook wel een beetje. Maar zo vaak kom je
als Roosendaler –althans deze niet- in Urk, en dan wil je ook wel met eigen ogen zien hoe dit veelbesproken dorpje er vanaf het water uitziet. Eten en drinken waren inbegrepen, toen echter de
eerste verschijnselen van zeeziekte zich manifesteerden, leek dat opeens niet meer zo’n goed idee. Druk was het logischerwijs niet aan boord en dus had de schipper voor vertrek alle tijd voor een
praatje en een plaatje.
Toen hij de schuit in beweging zette, vertrouwde de captain de toeristische informatievoorziening toe aan een gedragen stem op een bandje. In de studio waren wind en slagregens ver weg,
niet zo vreemd dus dat de stem de ontvanger op uiterst zonnige wijze toesprak. Als we de moeite namen om even naar links te kijken zouden we het Torentje van Schokland kunnen ontwaren, kondigde
de stem aan. Vanwege de zware golven liep het boottochtje echter enigszins averij op en daarom werd het niet als een schok ervaren dat we op dat moment geen enkele contour van het beloofde
torentje konden onderscheiden. De tegen de ramen gutsende regen onttrok zelfs geheel Schokland aan het zicht. ‘Een fijne dag verder’ kregen we al halverwege door de op de feiten vooruitlopende,
ingeblikte gids toegewenst.
Dit boottochtje was achteraf bezien een kleine afspiegeling van de dagelijkse sores. De samenleving barst uit zijn voegen met goed bedoelende levensgidsen, maar wat heb je daar aan als je
constant in zwaar weer verkeert? Tip voor al die (duur betaalde) levenscoaches: onderzoek eerst eens waar de mens zich bevindt alvorens uw toorn van euforie en positieve energie op hem te laten
neerdalen. Anders mist dat psychologische vuurwerk geheid doel.
Ik hoorde onlangs zo’n commerciële wegwijzer met droge ogen beweren: ik raad mijn klanten die op een moeilijk punt in hun leven zijn aanbeland vaak aan om een brief aan zichzelf te schrijven. Die
brief moet je uiteraard niet in de brievenbus deponeren, het schrijven is vooral bedoeld om alles eens goed op een rijtje te zetten en alle narigheid letterlijk van je af te schrijven’, aldus de
‘empathische’ toelichting. Maar wat te doen als de beladen brief ook niet in de geest wordt verzonden en dus ook nooit de geadresseerde zal bereiken? Op dat moment heeft de charlatan zijn
Uurtje-Factuurtje al lang geïncasseerd!
Dinsdag 14 november 2017
Laatst geschiedt in Rotterdam, een ongelikte vent van middelbare leeftijd aangehouden wegens het ongewenst likken van damestenen. Vreemde gewaarwording moet dat zijn geweest. Lig je lekker in het
park met blote voeten nietsvermoedend van een waterig nazomerzonnetje te genieten en dan voel je plotseling letterlijk nattigheid aan de ondergrens van je lichaam. De politie zat aanvankelijk met
de handen in het haar. Wat moeten we deze smeerlap in hemelsnaam ten laste leggen?
‘Schennis van de eerbaarheid’, zoals opgetekend in Artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht bracht na lang soebatten uitkomst. ‘Uitlokken van ongewenst gedrag’, probeerde de advocaat van de
‘aanrander’ de schuld nog tevergeefs bij het lijdend likvoorwerp te leggen. Onder hoongelach werd hij afgehamerd. Schuldig, luidde dan ook het vonnis. Jammer dat het Strafrecht geen artikel bevat
tegen openbare hielenlikkers. Velen hadden Mark Rutte ongetwijfeld graag op deze beschuldiging voor het gerecht gesleept. Zolang dit gat in de wetgeving niet is gedicht, mag de premier dus rustig
op kosten van de belastingbetaler (dividend)cadeautjes blijven uitdelen aan het bedrijfsleven.
Maandag 13 november 2017
Het had niet veel gescheeld of we hadden de jongeheer Jesse Klaver zondagmiddag (12 november) ‘in het wild’ kunnen zien rondlopen in het Kadehuis bij de presentatie van het door Ton van Oorschot
geschreven boek ‘Op Dood Spoor’. ‘Hij zou heel graag gekomen zijn, maar enkele dagen terug liet hij tot zijn grote spijt weten dat het er toch niet in zat’, aldus de auteur kort voor
aanvang van het officiële gedeelte. Het zat Van Oorschot bepaald niet mee bij zijn zoektocht naar geschikte sprekers voor dit onderdeel. In eerste instantie was burgemeester Jacques Niederer
uitgenodigd om het eerste exemplaar dan wel in ontvangst te nemen of uit te reiken aan de schrijver. De ‘burgervader’ liet vanuit het Stadskantoor het bericht uit gaan dat hij ‘dit soort dingen
nooit doet’. Wethouder Hans Verbraak van cultuur dan maar eens gepolst. Die zei van niks te weten en ook al andere plannen te hebben voor deze zondagmiddag.
Ton van Oorschot liet zich door deze flinke dosis negativiteit echter niet uit het veld slaan. Hij mag dan niet de status hebben van zijn collega De Nachtburgemeester van Rotterdam, maar Jan
Musters, alias de dichter dook, is bij dit soort gelegenheden een graag geziene gast, en hij was dan ook zeer vereerd met de uitnodiging om het culturele gedeelte van de presentatie in te vullen.
Voor deze gelegenheid deelde dook een gedicht zonder titel met de aanwezigen, veelal oud-collega’s van de auteur en mensen die hij kent van de vele leesclubs waar hij aan verbonden is. ‘Schrijven
doe je in de luwte, maar bij de geboorte van je geesteskind sta je als schrijver zelf in de spotlights. Heel toevallig op dit moment versterkt door een waterig zonnetje dat aarzelend doorbreekt.
‘Op Dood Spoor’ is een boek dat je vanaf de eerste pagina bij de strot grijpt en als je eenmaal aan het lezen bent geslagen, is het moeilijk om te stoppen’, sprak Musters wervende woorden. Het
publiek was dus gewaarschuwd. Wie ’s ochtends nietsvermoedend het boek inkijkt, loopt een groot risico dat de dag grotendeels voorbij is als hij/zij eindelijk op slotpagina 372 is beland. ‘Op
Dood Spoor’ handelt over het voortraject van de komst van de HSL en is in Tons beleving veel meer dan een nieuwe thriller in een reeks van inmiddels drie. In een interview met Omroep Brabant
omschreef hij de schrijfexercitie als een verwerkingsproces. Niet onlogisch, want hij was als werkvoorbereider jarenlang betrokken bij het proces.
Zondag 12 november 2017
Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de mensen zo moe
Misschien door hun jachten en jagen
Of misschien door hun tienduizend vragen
En ze zijn al zo lang onderweg naar de vrede toe
Daarom zijn de mensen zo moe...
Zo luidt het laatste couplet uit het lijflied ‘Ik zou wel eens willen weten’ van de Nederlandse zanger Jules de Corte die het voor het eerst zong in mijn geboortejaar 1957. Sean Cannon van
(toen nog) The Dubliners verraste het publiek ooit met een in perfect Nederlands gezongen versie van deze evergreen. Het lied gaat –dat moge duidelijk zijn- over de zin van het leven en
wordt bezongen vanuit een christelijke levensovertuiging. De Corte stelt vier vragen over de wereld ('Waarom') en geeft een aantal mogelijke antwoorden. Maar aan het eind van ieder couplet
wordt het laatste antwoord, dat het best past binnen het christelijk denken, uiteindelijk ook bevestigd. De respons liet twaalf jaar op zich wachten. Frans Halsema kwam in 1969 met ‘Zeg Jules’,
waarin hij op tekst van Michel van der Plas op uitsluitend natuurwetenschappelijke wijze antwoord gaf op de door Jules gestelde vragen. Al kan je daar bij het laatste couplet wel
vraagtekens bij plaatsen.
En Jules, wou jij laatst niet eens weten
waarom zijn de mensen zo moe
wie in 't arbeidsproces is betrokken
die werkt zich gemeenlijk de pokken
waarna hij dan 's avonds het nieuws krijg en Brandpunt toe
Daarom zijn de mensen zo moe.
Hier lijkt de oorzaak meer psychologisch geladen. Jammer genoeg lanceren Halsema en Van der Plas geen visie op de vermoeidheidsklachten van de mensen die niet in het arbeidsproces waren
betrokken.
Die hebben meer tijd om te mokken
En voelen zich zodoende een held op sokken
Daarom zijn die mensen pas echt hondsmoe.
Zo moeilijk is dat dus niet!
Maar de mensen zijn inderdaad nog steeds zo moe onder meer door de vele onzin die ze eerst van de reguliere media moesten verstouwen en nu via de asociale media door hun strot geduwd krijgen. Ik
denk zelfs dat ze vermoeider zijn dan ooit tevoren. De levensvragen zijn sinds de tijd van Jules de Corte wel een eind verschoven en hebben zelfs een alarmerend karakter gekregen. De oorlogen die
in de naaste toekomst gevoerd gaan worden hebben zo goed als zeker ‘drinkwater’ als inzet, zo werd recentelijk door een hoge militair uiteengezet in een gesprek met Coen Verbraak, met afstand de
beste televisie-interviewer van dit moment. De baby’s en peuters van nu dreigen straks als tiener constant met natte voeten door het leven te gaan ten gevolge van de opwarming van de Aarde. En de
mens? Hij fokt vrolijk voort. Met zijn 7 5 miljard zijn we inmiddels, en dat cijfer zal alleen nog maar in sneltreinvaart oplopen. Vraag aan een getrouwd stel met jonge kinderen wat ze bezield
heeft om de Aarde te belasten met nog meer overbodige- en zelfs onwenselijke aanwas en je ontmoet slechts boze- of niet begrijpende blikken. Een onmiddellijke gedwongen geboortestop wereldwijd,
dat zou de eerste stap moeten zijn in een reeks van draconische maatregelen. Maar welke politicus durft met deze boodschap de verkiezingen in te gaan in deze hypocriete wereld? In één
NOS-Journaal wordt gemeld dat we nu echt haast moeten gaan maken met de drie procent milieuschadebesparing, en even verderop meldt de nieuwslezer doodleuk dat ‘we’ met zijn allen weer veel vaker
willen gaan vliegen en dat Schiphol en Lelystad derhalve het aantal landingsbanen snel wil uitbreiden. De baas van Schiphol zal Mark Rutte wel ingefluisterd hebben dat dit een absolute voorwaarde
is voor aanhoudende economische groei. Zodra dat machtswoord valt, zwijgt het torentje in Den Haag.
Als Jules de Corte zijn nieuwsgierigheid in 2017 muzikaal zou vertalen, dan zou hij zich ongetwijfeld hebben afgevraagd waarom de mensen zo groot zijn en alleen nog maar groter
worden. En vooral waarom ze met zovelen zijn. Wie wel eens in het Muiderslot is geweest, zal zich verbaasd hebben over de geringe afmetingen van de harnassen die onze dappere voorvaders
toen droegen bij het behoeden van het Hollandse land en zijn inwoners voor de agressie en de fratsen van de West-Friezen en later de Spanjolen. De gemiddelde mens was bij circa 1.50 meter
uitgegroeid. Vreemde gedachte dat de Vader Des Vaderlands, Willem van Oranje, niet veel groter was dan een lilliputter. Zo mogelijk nog groter was de verbazing bij de bezoeker als hij zich door
de gids liet uitdagen om een zwaard uit die periode ter hand te nemen. Zo’n geval is voor de hedendaagse mens amper te tillen, laat staan te hanteren.
Het antwoord op de vraag die Jules anno 2017 gesteld zou kunnen hebben, ligt natuurlijk besloten in de enorme verbetering van de levensomstandigheden. We hoeven niet meer te vechten
om te overleven. We weten ons van de wieg tot het graf –drie kabinetten Rutte ten spijt- verzekerd, en het leven moet tegenwoordig vooral leuk zijn. Aan alle grondvoorwaarden is voldaan, het komt
nu alleen nog maar op de invulling aan.
Toch is het zeker niet onmogelijk: terug naar een kleiner mensexemplaar. De Cubaanse boer Raul Hernandez boog zich in 2004 over het verschijnsel ‘koe’. Een nuttig beest, maar wel een
beetje onhandig, groot en lomp. Om dat probleem letterlijk wat terug te dringen, fabriceerde Hernandez via een ingenieus fokprogramma een koe die niet verder reikte dan negentig centimeter
schouderhoogte. Zijn 74 jaar ten spijt trok de man toen hij het resultaat kritisch bezag de conclusie dat het nog wel een tandje minder kon. Zestig centimeter was de inzet en het resultaat mocht
er zijn. Het dier nam niet alleen veel minder plek in, de melkproductie bleef op hetzelfde niveau. Heel merkwaardig dat onze toenmalige media deze wereldschokkende ontdekking nauwelijks oppikten
en nog vreemder was waarom onze eigen ‘Stamboek’ niet op dit lumineuze idee was gekomen. Een vooroorlogse Nederlandse liedjeszanger had er al visioenen van: Holder de bolder, we hebben een koe op
zolder. Dankzij de vinding van die arme Cubaanse boer is dat geen enkel probleem meer. ‘Al wil je d’r een heel nest op hebben’, zou Wim Sonneveld gebulderd hebben. ‘Het zijn patio-koeien,
gemakkelijk te houden’, lichtte de 74-jarige desgevraagd toe. ‘Ze geven minder vlees, maar kunnen wel een gezin vier tot vijf liter melk van topkwaliteit leveren. De koeien zijn zestig tot
zeventig centimeter hoog, ze kunnen op een klein veld gehouden worden en hebben genoeg aan eenvoudige grassen en planten’. En ’s avonds zet je ze dus gewoon op zolder. Niet vergeten het deurtje
op slot te doen, anders staan ze straks al bedelend aan de etenstafel. Kleine olifantjes, waar wijlen prins Bernhard er duizenden van had, lijkt me ook een goed alternatief voor die logge
gevaarten die nu zo pardoes eens een mens dooddrukken. Krokodilletjes in miniformaat zijn heel wel denkbaar als alternatieve waakhond. Maar voor de mens zou een dergelijk fokprogramma helemaal
een ideale uitkomst zijn. We kunnen dan volstaan met steden van het formaat Madurodam, en de infrastructuur kan dan ook ernstig aan banden worden gelegd. Vliegen doen we uit
veiligheidsoverwegingen dan ook niet meer, want overal om ons heen liggen valken en haviken op de loer die wel trek hebben in zo’n minivliegtuigje, gevuld met lekkere mensenhapjes. Dat maakt het
voor ons ook een stuk gemakkelijker om een beetje nederigheid te tonen ten opzichte van de andere levende wezens met wie wij deze planeet delen.
Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de mensen niet klein
Stoppen met al dat jachten en jagen
En weg al die tienduizend vragen
Dat zou niet alleen voor de zee en de vissen een zegen zijn
Met minder menselijk gezeur over mijn en dijn
Zondag 12 november 2017
Gerry Voets stond in zijn actieve voetbalperiode heel lang bekend als mister RBC, maar in de ogen van auteur Eddy Janssen kwam er maar één man in aanmerking om het eerste exemplaar van het door
hem geschreven en grotendeels samengestelde jubileumboek over RBC in ontvangst te nemen. En dat was de in 1931 geboren clubicoon Kees Vermunt, die van zijn vijftiende tot zijn vierendertigste in
het eerste elftal van RBC speelde. In 1957 maakte hij dus ook deel uit van het kampioenselftal dat eerste werd in de Tweede Divisie B. De summiere Wikipediapagina die aan hem is gewijd,
vermeldt voorts dat Vermunt in 1950 enkele oefenwedstrijden meespeelde in het eerste van het koninklijke Willem II.
‘Aansluitend werd hij trainer in het amateurvoetbal waarin hij acht keer kampioen werd waaronder drie maal op rij (1973-75) in de Eerste Klasse met RBC en in 1973 tevens
algeheel zondagkampioen. Hij trainde zowel RBC als RKC en VC Vlissingen voor die clubs (opnieuw) de stap naar het professionele voetbal zouden maken. Hij was als laatste,
vanaf 1997, actief als jeugdcoördinator bij RBC’, aldus Wikipedia.
Maar zoals het aloude clublied aangeeft, zijn RBC-ers supporters voor het hele leven. Janssen had diens sportieve doopceel geheel geledigd en was tot de ontdekking gekomen dat Vermunt reeds in
1942, dus als manneke van elf, als grensrechter actief was. Begonnen in het achtste elftal rukte hij in rap tempo op naar de tweede garnituur van de Roosendaalse Boys Combinatie. Zelf had Vermunt
becijferd dat hij dit jaar zijn tachtigjarig lidmaatschap van de club viert. Het vuur is nog lang niet gedoofd, zo bleek uit zijn dankwoord. In een hartstochtelijk betoog, dat af en toe het
karakter had van een tirade, zette Vermunt uiteen dat de jeugdspelers van tegenwoordig best wat meer karakter mogen tonen. ‘Ik heb het meegemaakt dat een van onze jongens zes minuten voor tijd om
een flesje water kwam vragen bij de verzorging. Dat hadden wij vroeger echt niet in ons bolle hoofd hoeven te halen’. Een andere prominente gast –zij het kort- deze avond in het supporters
café van De Luiten was oud-speler Henk Vos. In de gouden dagen van het professionele voetbal zou dit jubileum ongetwijfeld met veel tam-tam in De Kring zijn gevierd. Wellicht zelfs
gelardeerd met een optreden van Lee Towers die bij het eerste promotiefeest op de Markt zo’n prominente rol speelde. Hoewel de organisatie voor het officiële gedeelte een half uur had
uitgetrokken, was het na een kwartier al gedaan met de plichtplegingen en konden de aanwezigen in de scheidsrechtersruimte van het stadion de bestelde boeken afhalen. In die ruimte lag ook nog
een exemplaar van het vorige jubileumboek, getiteld ‘RBC 1912-1987’, geschreven door Theo Coumans. Het door Eddy Janssen geproduceerde boek heeft een oplage van driehonderd exemplaren. Ruim
tweehonderd exemplaren vonden deze avond al hun weg naar de rechtmatige eigenaar. De verkoopprijs bedraagt 19,95 euro. Het is nog niet bekend waar het boek in een later stadium wordt verkocht.
Wethouder Toine Theunis was weliswaar aanwezig, maar had geen aandeel in de presentatie. Zie hieronder nogmaals het relaas van mijn persoonlijke band met RBC.
Presentatie RBC-boek Eddy Janssen in Herstaco Stadion
Kort nadat ik in 1977 van Rotterdam naar Roosendaal was verhuisd, bezocht ik een thuiswedstrijd van RBC, dat toen net als nu over de amateurstatus beschikte. Als verweesd
voetballiefhebber zocht ik een alternatief voor het Rotterdamse Sparta en ik meende dat de oranje-witten daar het meest voor in aanmerking kwamen. De poort van stadion De Luiten amper gepasseerd
viel mijn oog op een reclamebord van de plaatselijke dropgigant Red Band. Dat kwam al vast bekend voor. Sparta opereerde op het Kasteel vlak naast de Spaanse Polder, waar de toen eveneens zeer
smakelijke fabriek van de Gilda was gevestigd. Als ik daar ’s ochtends vroeg op weg naar mijn toenmalige werkgever in Overschie de poort passeerde, kwamen de heerlijke dropwalmen mij al van verre
tegemoet. ‘Wat jammer dat ik hier mijn brood niet verdien’, sipte ik dan altijd in gedachten, terwijl visioenen van uitgebreide droppakketten die de werknemers op gezette tijden mee naar huis
mochten nemen opdoemden.
RBC, die letters moeten dus haast wel staan voor Red Band Club, zo concludeerde ik stilletjes. Omdat ik mijn aannames altijd graag bevestigd wil zien –toen ook al- legde ik mijn bevinding
in de rust voor aan het haastige mannetje dat met de frikadellen rond ging. Op het Rotterdamse Kasteel in Spangen liep een soortgelijk mannetje rond dat terwijl de spelers aan de thee zaten, rond
bazuinde dat hij ‘chocolade, heerlijke chocolade, drie repen voor een kwartje’ in de aanbieding had. Beide mannetjes verkochten hun lekkernijen vanuit een verfomfaaide kartonnen doos, dus dat
versterkte de band nog eens extra. ‘Welnee, manneke. Witte gij dat niet? RBC staat voor Roosendaalse Boys Combinatie’, bulderde hij, waardoor ik enigszins het schaamrood op de kaken kreeg. Mijn
geplande aankoop van een frikadel kon hij dus wel vergeten. Het mannetje zei het niet met zoveel woorden, maar op zijn gezicht was het verwijt ‘ga je eerst eens goed voorbereiden voordat je
naar deze heilige grond komt’ echter duidelijk te lezen. Ik heb dat onuitgesproken ‘advies’ duidelijk ter harte genomen, en immer toegepast toen ik later in journalistiek en relationeel verband
zeer frequent bij RBC te gast was. Naast wedstrijdverslagen maakte ik geregeld achtergrondverhalen en portretten van spelers, bestuurders en fans. Supercrack Piet Bruyninckx (‘daar komt dat
schot!’ had op hem geënt kunnen zijn) , die ik via onze gezamenlijke werkgever Bic Benelux goed had leren kennen, werd na een korte aanlooptijd tevens mijn vaste tennismaat bij TV
Vierhoeven. Voor kabelkrant TV Gazet vulde ik aan de hand van zijn rijke- en kostelijke anekdotes nog een tijdje een rubriek getiteld ‘Praatjes met Piet’. De twee promotiefeesten, met een Lee
Towers die toen nog uitstekend bij stem was, behoren samen met die treinreis naar Amsterdam voor de bekerfinale Ajax – RBC (in 1986) uiteraard tot mijn meest dierbare herinneringen. Het doet me
nog steeds pijn dat uitgerekend op mijn verjaardag, 15 juni, in 2011 het faillissement over deze tweede voetballiefde werd uitgesproken. Leuk verjaardagscadeautje was dat! Het was RBC net
niet gegeven om een jaar later het honderdjarig bestaan te vieren. Hoe onfortuinlijk kun je zijn als vereniging? Wel prijs ik me gelukkig dat ik die laatste wedstrijd van RBC –met die bal op de
paal in de laatste minuut- heel toevallig op video heb opgenomen. Mijn vaste videomaat in die tijd, Kees Zagers, heeft vrijwel alles wat met de verhuizing van RBC van De Luiten naar het huidige
Herstaco Stadion van doen had op video vastgelegd. Ik ben benieuwd of hij ooit nog iets met die opnamen gaat doen.
Die beelden hadden in ieder geval niet misstaan als omlijsting van de presentatie van het boek dat Eddy Janssens over deze roemrijke Roosendaalse voetbalclub heeft geschreven. Dat gaat
gebeuren op zaterdag 11 november in het supporter café van het Herstaco Stadion. Het officiële gedeelte is gepland tussen 19.45 en 20.15 uur, aansluitend gevolg door een gezellige avond waar
ongetwijfeld heel wat herinneringen worden uitgewisseld. Uiteraard ben ik zeer benieuwd wie ik daar allemaal tegen het lijf zal lopen. Pierre van Hooijdonk misschien, de meest succesvolle speler
die RBC ooit heeft voortgebracht. Hij was ook de man die de club in het rampjaar 2011 met het uitschrijven van een cheque simpel voor faillissement had kunnen behoeden. Pierre had toen net een
rechtszaak met als inzet een slordige miljoen euro gewonnen. Wat een mooie besteding zou RBC nieuw leven inblazen zijn geweest! Pierre deed het niet, net als de vele inwoners met een dikke
geldbuidel die Roosendaal rijk is, bleven zwijgen toen het er op aan kwam. ‘Geen woorden maar daden’ was aan de kapitaalkrachtigen duidelijk niet besteed. Wethouder Toine Theunis wellicht? Hij
was destijds zo slim om tijdens alle reuring langs de zijlijn te blijven staan, met als gevolg dat de gemeente Roosendaal, die zich bij de overgang van De Luiten naar Borchwerf garant had gesteld
voor een gigantische lening, plots opgescheept zat met een stadioncomplex waar ze helemaal niets mee kon aanvangen. Toen Paul Hermsen de reddende hand toestak om de onder anderen door Noud
Bominar heropgerichte (amateur)voetbalclub RBC een thuis te geven, werd diens bod van 1,4 miljoen euro grif en met alle egards aanvaard. Schadepost: enkele miljoenen euro’s , een zaak waar
Theunis partij, de Roosendaalse Lijst, liever nog immer het zwijgen over doet. Naast alle leuke, gezellige en nostalgische verhalen die zaterdag 11 november rijkelijk worden opgehaald, mogen er
dus best een aantal kritische noten worden gekraakt. Ik ben vooral benieuwd naar het antwoord op de vraag ‘Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?’. Ik hoop dat Eddy Janssen daar zes jaar na dato
een deugdelijke verklaring voor weet te geven in zijn boek waar heel voetbalminnend Roosendaal al maanden rijkelijk naar
uitkijkt.
Zaterdag 11 november 2017
De Kring, Roosendaals ongekende theaterhoop in bange dagen, was zondag 5 november wat je noemt optimaal bezet. Terwijl half Hoeven was uitgelopen voor de matineevoorstelling van de
plaatselijke trots Muzikael en Ila van der Pouw trachtte de jonge publieksaanwas te vermaken met haar poppenspel onder de noemer ‘De Grote Vriendelijke Reus’ liep de aanpalende
galerieruimte langzaam vol voor de boekpresentatie van ‘De Goedmoedige en Amusante Dichter’ René Spruijt. Dit gezelschap, zonder meer te kwalificeren als ‘bovendichterlijk geinteresseerd
ingesteld’ , maakte zich op om kennis te gaan maken met het boek ‘Allengs Standvastig’ , de tweede uitgave (spruit, zo u wilt) van de kleine doch sympathieke uitgeverij Spruijt en Spruyt. Dat ook
dit een reusachtige vertoning –zij het in andere zin- zou worden, leek op dat moment niet aan twijfel onderhevig. Nadat René enige uitleg had gegeven over de oorzaak des dwalings, waardoor beide
broers zich met een ietwat afwijkende achternaam door het leven moeten zien te slaan, deed hij verslag van een gedateerd verblijf in een huisje in de Ardennen, waar het schrijverscollectief dat
aan de wieg stond van de eerste pennenvrucht, bij elkaar was gekropen voor een ware (botsende) meningen carrousel.
In deze rustige omgeving, ontbloot van ieder afleidingsgevaar, werd in gezamenlijkheid vastgesteld dat het eerste boekje, waarmee ongetwijfeld op ‘Koud en Teder’ werd gedoeld, naar de smaak
van de auteurs iets te dun was uitgevallen. Geen spruit dus, maar een bonestaak, wat de schrijvers met terugwerkend eigen oordeel hadden geproduceerd. ‘Dat moest anders’, lichtte Marc Alphons uit
Breda aansluitend toe. Besloten werd tot een schrijfwedstrijd voor gelijkgezinden, met als bijkomende intentie het ‘binnenhalen’ en ‘vastleggen’ van nog onbekend en wat minder bekend
talent. Alphons, een auteur van het eerste uur, wond er geen doekjes om. ‘Het resultaat viel nogal tegen’. Het niveau van de achttien inzenders was in zijn ogen te wisselend om ieder van hen een
plekje in de tweede spruit te garanderen. De initiatiefnemers staken dus wederom de overwegend grijze hoofden bij elkaar Uit die denktank kwamen de namen van acht auteurs gerold, waarvan de
grondleggers dachten in goed onderling vertrouwen mee door te kunnen gaan op de toen al reeds ingeslagen maar nog lange weg naar ‘Spruit Den Tweede’. En zie, ongetwijfeld vele hoofdbrekens en
pittige schrijfbroederlijke twisten later, was hij daar op 5 november zo waar: Een bundeling pagina’s ‘Allengs Standvastig’ gedoopt. Maar allereerst werd er van deze geboorte alleen nog kond
gedaan via soms wat haperend beeldapparatuur. Natuurlijk moest deze boreling, gevuld met vruchtwater van onder anderen uiteraard René Spruijt (voormalig stadsdichter van Roosendaal), Hedwig
Meesters (Roosendaal), reeds genoemde Marc Alphons (Breda), Olga Maria Berger (Geldrop), Paul Braamberg (Maastricht), Rémon Saaltink (Arnhem) en Lieve Streulens (Beveren-Waard), eerst nog
uitgebreid worden toegelicht door diezelfde Spruijt.
De ander, Spruyt genaamd, of is het andersom?’, zat ondertussen helemaal achterin en keek als backbencher met milde blik toe hoe uw redacteur driftig aantekeningen zat te pennen. Wanneer Johan
Derksen in Voetbal Inside meldt dat hij graag nog iets wil toelichten, volgt er meestal een stevige opinie, rijkelijk voorzien van ernst en luim. Tot genoegen van het goedlachse publiek wint de
luim het meestal ruimschoots van de ernstige noot, en dat is ook de bedoeling, want meldt Derksen zelf niet (tot vervelens toe soms) dat het allemaal maar satire is wat in deze populaire talkshow
ten berde wordt gebracht. De ex-stadsdichter van Roosendaal kijkt gedurende die o zo voor de sfeer belangrijke- en bepalende beginseconden echter een heel ander soort publiek in de ogen.
Welwillend, dat zeker, maar met een verlangen dat in de eerste plaats hongert naar wezenlijke informatie omtrent de boreling. De voordrachtskunstenaar voelt dat feilloos aan, en trakteert het
publiek na een korte pauze op een minutieuze uitleg over de keuze voor de cover. Allengs standvastig schuwt hij geen enkel detail. Wanneer er geen splintertje papier meer valt toe te lichten,
geeft mijn laatste nog tikkende klokje aan (zie de column over de Handyman) dat de aangegeven presentatietijd, waarin oorspronkelijk niet in een pauze was voorzien, al ruim met een uur is
overschreden. Terwijl de lichaamstaal van drukker Spruyt verraadt dat dit een eventueel volgende keer heel wat sneller moet, lijkt woordkunstenaar Spruit de smaak pas goed te pakken te krijgen,
en zet aan voor een ongetwijfeld wederom stevige uitleg over het proces dat aan de wieg staat van het uitgeven van een boek. De zuurgraad is bij uw redacteur dan echter al tot in de derde graad
overschreden en omdat het klokje onverbiddelijk meldt dat activiteiten elders in de stad tussentijds opstappen noodzakelijk maakt, probeer ik het zaaltje geruisloos te verlaten, met in mijn
kielzog de archivaris van het Gewestelijk Brabants archief en mij enkele onbekende bezoekers wier standvastigheid het eveneens begeven lijkt te hebben.
Ik laat mijn aantekeningen een week rusten en besluit op zaterdag 11 november even langs te gaan bij boekhandel Het Verboden Rijk in de Passage om het boekwerk alsnog even door te bladeren, in de
hoop wat aanvullende informatie te vergaren voor dit verhalende verslag. Helaas, de bescheiden ruimte die is uitgetrokken voor auteurs van eigen Roosendaalse bodem moet het geheel zonder
prozaïsche vertegenwoordiging van Spruijt en Spruyt stellen. Wel zie ik tot mijn genoegen dat een recent boekje van mijn meest geliefde Volkskrantschribent, Sylvia Witteman, aan beide zijden mijn
enigszins eigenste gedateerde boeken ‘Roosend(w)alers 2’ en ‘TelevisieROOS’ niet alleen omklemt, maar in een wel heel stevige greep houdt. Terwijl ik hevig verlang naar een fysieke vertaling van
dit idyllische plaatje herinner ik me een rubriekje dat ik eerder deze week in de Volkskrant aan trof, het Lexicon der onterecht Vergeten Woorden. Een rubriekje dat ……toeval, toeval…Sylvia
Witteman deelt met ene Stella Bergsma. Mij verder geheel onbekend, maar toevallig (of niet natuurlijk) liet deze Stella voor dit episteltje het oog vallen op het woord ‘allengs’. Hoewel ik op het
standpunt sta dat Sylvia bij de Volkskrant te veel zaken op gezag van haar echtgenoot Phillip Remarque, tevens hoofdredacteur van de krant, moet delen (zie het Wibra-tje, waarin de reeks van mijn
Muze telkens hinderlijk wordt onderbroken door het ‘suffe soepkipje’ - uitspraak Johan Derksen- Aaf Brandt-Corstius) haalde ik toch alles (letterlijk) uit de kast om dat rubriekje
terug te vinden. Anders zou het wel heel lastig zijn geweest om een passend slot aan dit verhaal te breien.
De opening van haar toelichting is niet bepaald bemoedigend. Of hier ‘te noemen’ achter moet of beter is, laat ik graag over aan het oordeel van de redacteur van de taalrubriek in de Volkskrant.
‘Allengs ademt alles anders…oeps, sorry hoor. Van sommige woorden krijg ik iets heel geks, een soort gedichtenerupties, poëzie-ejaculaties, als het ware. Ik kan mezelf totaal niet helpen’,
schrijft ze (niet bepaald) stellig. ‘Ik krijg toch het donkerbruin (bier) vermoeden dat Stellaatje kort daarvoor in het befaamde Amsterdamse journalistencafé Scheltema aan de Nieuwe Zijds iets te
diep in het glaasje heeft gekeken. ‘Allengs adert altijd avond’, gaat ze dapper maar wellicht zwakjes op de beentjes verder. ‘O, jezus (die hield ook wel van een drupje op zijn tijd), het spijt
me echt mensen, maar allengs (houd je in, Stella) is dus zo’’n woord. Elke keer dat ik het hardop zeg, of er zelfs maar aan denk, gebeurt er iets in me. Ik ga wijdbeens staan, hef mijn handen
naar de hemel en begin in het wilde weg te declameren’. Zo bont heb ik het onze René Spruijt gelukkig nooit zien maken, maar natuurlijk ben ik allengs wel benieuwd hoe Stella op Rene’s vertolking
van ‘Allengs’ gereageerd zou hebben indien ze lijfelijk aanwezig was geweest in dat broeierige Rabozaaltje in De Kring. In dat geval had diens onvolprezen uitleg me waarschijnlijk niet lang
genoeg kunnen duren. Verder lezende blijkt het woord dat ‘ze nu niet meer zal noemen’ een versgevoelige snaar in haar raakt. Dat had ik uit bovenstaande reeds opgemaakt, hier faalt dus de
kunst van het weglaten. Halverwege komt Stella eindelijk met haar interpretatie. ‘Veel mensen denken ten onrechte dat het een samenvoeging is van ‘al’ en ‘lang’. Laat ik dat nou nooit gedacht
hebben. In dat geval zeg je gewoon ‘Al lang geleden was het’, ‘Allengs geleden’ klinkt van geen kant. Lionel Ritchie zingt toch ook gewoon ‘All night long’. Stellaatje dacht aanvankelijk
dat het met ‘langs’ te maken zou hebben. ‘Alsof je in een tijdlijn alle gebeurtenissen passeert. Langzaam maar zeker. Maar het blijkt een samenvoeging te zijn van ‘al’ en ‘een voor een.
Hieruit vormde zich al ‘eenkine’ of met een tussen-s erbij ‘eenskine’. Maar door die onvermijdelijke bijgedachte aan lang ontstonden er vanzelf ook woorden als ‘allensken’ en allengskens’ en
daaruit uiteindelijk …o jee, daar ga ik…ik kan het niet meer stoppen’. Gelukkig dwingt de beperkte lengte van de rubriek deze Stella …Philip, is haar achternaam wellicht Artois?...wel tot
stoppen. Helder Heineken leidt niet automatisch tot Helder denken, zo is hier maar weer eens bewezen.
Wie benieuwd is hoe Spruijt en Spruyt ‘allengs’ in boekverband interpreteren, moet toch maar in het bezit zien te komen van ‘Allengs Standvastig’, waar of bij wie het boek ook verkrijgbaar
mag zijn. ‘Allengs ademt alles altoos anders’, suft Stella nog een beetje na. Om dit verhaal toch van een bevredigend einde te voorzien, daarom maar gewoon dat goede oude, gedrukte
woordenboek er maar eens bijgepakt. In dit geval Van Dale Handwoorden Boek Hedendaags Nederlands uit 1993, en daar staat achter allengs slechts: langzamerhand. Ook niet echt spetterend. De
encyclo op internet is gelukkig wat spraakzamer. Daar kom ik uitdrukkingen tegen als ‘geleidelijk over een langere tijd’, ‘wat langzaam maar zeker gebeurt’, en woorden als ‘trapsgewijze’, ‘van
lieverlede’ , ‘zoetjesaan’ en ‘mettertijd’. Waarschijnlijk is ‘allengs’ gerelateerd aan het uit 1812 daterende ‘allengskens’ of een afgeleide of afkorting hiervan. ‘Zoetjesaan Standvastig’
vind ik eerlijk gezegd een wat leukere- en speelsere titel en nodigt eerder uit tot kopen. Ik zou over dit boeiende onderwerp best eens face-to-face met Stella Bergsma en uiteraard mijn muze
Sylvia Witteman van gedachten willen wisselen, en dat hoeft wat mij betreft niet per se in café Scheltema te zijn.
Zaterdag 11 november 2017
Via de mail heb ik een WOB-verzoek ingediend om het gemeentebestuur te dwingen eindelijk bekend te maken welke gebouwen in Roosendaal mogelijk voorzien zijn van ondeugdelijke
betonconstructies. Burgemeester Niederer weigert daar tot op de dag van vandaag tegen iedere logica in duidelijkheid over te verschaffen. Dat zou naar zijn inschatting slechts onrust verzaken. De
PVC ziet de logica van dat standpunt niet in. De onrust wordt juist aangewakkerd en versterkt als Niederer deze informatie niet met de bevolking deelt.
Om het proces te vertragen (anders kan ik het gezien het onderstaande niet interpreteren), liet B&W teamleider interne dienstverlening en communicatie (a.i) P.C. Herijgers een brief
schrijven, waarin mij wordt medegedeeld dat ‘het noodzakelijk is dat u dit verzoek schriftelijk en ondertekend bij ons indient’. Om te vervolgen met: ‘Voor het indienen van een WOB-verzoek zijn
geen webformulieren beschikbaar gesteld en staat de elektronische weg dus niet open’. Uiteraard heb ik aan dat verzoek voldaan, ik wil het Stadskantoor geen argumenten in handen geven voor deze
vertragingstactiek. Maar aansluitend heb ik eens bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken geinformeerd hoe dit nu precies zit. De tijd dat ik dit College op zijn blauwe ogen geloofde, ligt al
heel ver achter mij. En wat blijkt? Volgens de heer E. Zaanen, behorend tot de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is een
WOB-verzoek vormvrij.
‘De Wob geeft niet expliciet een specifieke regeling voor de wijze waarop Wob-verzoeken kunnen worden ingediend. Uitgangspunt is dat een Wob-verzoek vormvrij is: een dergelijk verzoek kan naar
keuze schriftelijk (eventueel elektronisch mits het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat die weg openstaat. In de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 2.3, is het verkeer langs de
elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen geregeld. Deze afdeling bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden verkeer langs de elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen
mogelijk is. Een burger kan via de elektronische weg Wob-verzoeken indienen voor zover het betrokken bestuursorgaan op grond van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht kenbaar heeft
gemaakt dat de elektronische weg hiervoor is geopend. Een bestuursorgaan kan de elektronische weg openen voor zover het dat wenselijk acht. Het is dus aan ieder bestuursorgaan afzonderlijk, bij
voorbeeld een college van burgemeester en wethouders, om de elektronische weg open te stellen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in individuele gevallen niet
verplichten tot het openstellen van de elektronische weg.
Indien een bestuursorgaan besluit de elektronische weg open te stellen, dan kan het bestuursorgaan bijvoorbeeld dwingend voorschrijven dat gebruik wordt gemaakt van een op de Wob toegespitst
online contactformulier. Het is het bestuursorgaan overigens niet toegestaan Wob-verzoeken alleen nog maar langs elektronische weg in behandeling te nemen. Dat zou immers in strijd zijn met het
uitgangspunt dat een Wob-verzoek vormvrij is.
Kort samengevat: het is dus een eigen keuze geweest van het Roosendaalse College van B&W om de elektronische weg voor dit verkeer tussen lokale overheid en burgers af te snijden. De
Rijksoverheid hoeft dus helemaal geen webformulieren beschikbaar te stellen. Daar kan het gemeentebestuur zelf in voorzien, waarmee zonneklaar is aangetoond dat deze door de gemeente zelf
ingestelde voorwaarde niets meer dan een onnodige hobbel is. De PVC zal het College dan ook dringend adviseren en verzoeken deze hobbel onmiddellijk te verwijderen. Overigens wacht de PVC nog
steeds op antwoord betreffende het onderzoek naar ondeugdelijke betonconstructies. De inwoners zijn tot dat moment aan onaanvaardbare veiligheidsrisico’s blootgesteld. Daarom zal de CDK ook van
deze ontwikkeling in kennis worden gesteld.
Onderstaand de volledige reactie van het Ministerie:
Vriendelijk dank voor uw vraag van 2 november jl. over het indienen van Wob-verzoeken via de elektronische weg, waarover u gisteren 8 november een rappel stuurde.
Ik heb uw vraag voorgelegd aan een materiedeskundige van dit ministerie; op grond daarvan kan ik u het volgende melden.
Een Wob-verzoek is vormvrij De Wob geeft niet expliciet een specifieke regeling voor de wijze waarop Wob-verzoeken kunnen worden ingediend. Uitgangspunt is dat een Wob-verzoek vormvrij is: een
dergelijk verzoek kan naar keuze schriftelijk (eventueel elektronisch mits het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat die weg openstaat, daarover treft u hieronder mee informatie aan),
mondeling of telefonisch worden gedaan.
Langs elektronische weg
In de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 2.3, is het verkeer langs de elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen geregeld. Deze afdeling bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden
verkeer langs de elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen mogelijk is. Een burger kan via de elektronische weg Wob-verzoeken indienen voor zover het betrokken bestuursorgaan op grond
van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg hiervoor is geopend. Een bestuursorgaan kan de elektronische weg openen voor zover het dat
wenselijk acht.
Het is dus aan ieder bestuursorgaan afzonderlijk, bijvoorbeeld een college van burgemeester en wethouders, om de elektronische weg open te stellen. De minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties kan in individuele gevallen niet verplichten tot het openstellen van de elektronische weg.
Indien een bestuursorgaan besluit de elektronische weg open te stellen, dan kan het bestuursorgaan bijvoorbeeld dwingend voorschrijven dat gebruik wordt gemaakt van een op de Wob toegespitst
online contactformulier. Het is het bestuursorgaan overigens niet toegestaan Wob-verzoeken alleen nog maar langs elektronische weg in behandeling te nemen. Dat zou immers in strijd zijn met het
uitgangspunt dat een Wob-verzoek vormvrij is.
Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik u graag naar de volgende stukken, die betrekking hebben op dit onderwerp, en die alle te vinden via de website overheid.nl onderdeel
‘Parlementaire stukken’:
Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 6;
Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 159, antwoord op vragen 8 t/m 10;
Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 12-14.
Ik vertrouw er op dat ik uw vraag hiermee voldoende heb beantwoord.
Met vriendelijke groet,
E. Zaanen
Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Donderdag 9 november 2017
Kort nadat ik in 1977 van Rotterdam naar Roosendaal was verhuisd, bezocht ik een thuiswedstrijd van RBC, dat toen net als nu over de amateurstatus beschikte. Als verweesd
voetballiefhebber zocht ik een alternatief voor het Rotterdamse Sparta en ik meende dat de oranje-witten daar het meest voor in aanmerking kwamen. De poort van stadion De Luiten amper gepasseerd
viel mijn oog op een reclamebord van de plaatselijke dropgigant Red Band. Dat kwam al vast bekend voor. Sparta opereerde op het Kasteel vlak naast de Spaanse Polder, waar de toen eveneens zeer
smakelijke fabriek van de Gilda was gevestigd. Als ik daar ’s ochtends vroeg op weg naar mijn toenmalige werkgever in Overschie de poort passeerde, kwamen de heerlijke dropwalmen mij al van verre
tegemoet. ‘Wat jammer dat ik hier mijn brood niet verdien’, sipte ik dan altijd in gedachten, terwijl visioenen van uitgebreide droppakketten die de werknemers op gezette tijden mee naar huis
mochten nemen opdoemden.
RBC, die letters moeten dus haast wel staan voor Red Band Club, zo concludeerde ik stilletjes. Omdat ik mijn aannames altijd graag bevestigd wil zien –toen ook al- legde ik mijn bevinding
in de rust voor aan het haastige mannetje dat met de frikadellen rond ging. Op het Rotterdamse Kasteel in Spangen liep een soortgelijk mannetje rond dat terwijl de spelers aan de thee zaten, rond
bazuinde dat hij ‘chocolade, heerlijke chocolade, drie repen voor een kwartje’ in de aanbieding had. Beide mannetjes verkochten hun lekkernijen vanuit een verfomfaaide kartonnen doos, dus dat
versterkte de band nog eens extra. ‘Welnee, manneke. Witte gij dat niet? RBC staat voor Roosendaalse Boys Combinatie’, bulderde hij, waardoor ik enigszins het schaamrood op de kaken kreeg. Mijn
geplande aankoop van een frikadel kon hij dus wel vergeten. Het mannetje zei het niet met zoveel woorden, maar op zijn gezicht was het verwijt ‘ga je eerst eens goed voorbereiden voordat je
naar deze heilige grond komt’ echter duidelijk te lezen. Ik heb dat onuitgesproken ‘advies’ duidelijk ter harte genomen, en immer toegepast toen ik later in journalistiek en relationeel verband
zeer frequent bij RBC te gast was. Naast wedstrijdverslagen maakte ik geregeld achtergrondverhalen en portretten van spelers, bestuurders en fans. Supercrack Piet Bruyninckx (‘daar komt dat
schot!’ had op hem geënt kunnen zijn) , die ik via onze gezamenlijke werkgever Bic Benelux goed had leren kennen, werd na een korte aanlooptijd tevens mijn vaste tennismaat bij TV
Vierhoeven. Voor kabelkrant TV Gazet vulde ik aan de hand van zijn rijke- en kostelijke anekdotes nog een tijdje een rubriek getiteld ‘Praatjes met Piet’. De twee promotiefeesten, met een Lee
Towers die toen nog uitstekend bij stem was, behoren samen met die treinreis naar Amsterdam voor de bekerfinale Ajax – RBC (in 1986) uiteraard tot mijn meest dierbare herinneringen. Het doet me
nog steeds pijn dat uitgerekend op mijn verjaardag, 15 juni, in 2011 het faillissement over deze tweede voetballiefde werd uitgesproken. Leuk verjaardagscadeautje was dat! Het was RBC net
niet gegeven om een jaar later het honderdjarig bestaan te vieren. Hoe onfortuinlijk kun je zijn als vereniging? Wel prijs ik me gelukkig dat ik die laatste wedstrijd van RBC –met die bal op de
paal in de laatste minuut- heel toevallig op video heb opgenomen. Mijn vaste videomaat in die tijd, Kees Zagers, heeft vrijwel alles wat met de verhuizing van RBC van De Luiten naar het huidige
Herstaco Stadion van doen had op video vastgelegd. Ik ben benieuwd of hij ooit nog iets met die opnamen gaat doen.
Die beelden hadden in ieder geval niet misstaan als omlijsting van de presentatie van het boek dat Eddy Janssens over deze roemrijke Roosendaalse voetbalclub heeft geschreven. Dat gaat
gebeuren op zaterdag 11 november in het supporter café van het Herstaco Stadion. Het officiële gedeelte is gepland tussen 19.45 en 20.15 uur, aansluitend gevolg door een gezellige avond waar
ongetwijfeld heel wat herinneringen worden uitgewisseld. Uiteraard ben ik zeer benieuwd wie ik daar allemaal tegen het lijf zal lopen. Pierre van Hooijdonk misschien, de meest succesvolle speler
die RBC ooit heeft voortgebracht. Hij was ook de man die de club in het rampjaar 2011 met het uitschrijven van een cheque simpel voor faillissement had kunnen behoeden. Pierre had toen net een
rechtszaak met als inzet een slordige miljoen euro gewonnen. Wat een mooie besteding zou RBC nieuw leven inblazen zijn geweest! Pierre deed het niet, net als de vele inwoners met een dikke
geldbuidel die Roosendaal rijk is, bleven zwijgen toen het er op aan kwam. ‘Geen woorden maar daden’ was aan de kapitaalkrachtigen duidelijk niet besteed. Wethouder Toine Theunis wellicht? Hij
was destijds zo slim om tijdens alle reuring langs de zijlijn te blijven staan, met als gevolg dat de gemeente Roosendaal, die zich bij de overgang van De Luiten naar Borchwerf garant had gesteld
voor een gigantische lening, plots opgescheept zat met een stadioncomplex waar ze helemaal niets mee kon aanvangen. Toen Paul Hermsen de reddende hand toestak om de onder anderen door Noud
Bominar heropgerichte (amateur)voetbalclub RBC een thuis te geven, werd diens bod van 1,4 miljoen euro grif en met alle egards aanvaard. Schadepost: enkele miljoenen euro’s , een zaak waar
Theunis partij, de Roosendaalse Lijst, liever nog immer het zwijgen over doet. Naast alle leuke, gezellige en nostalgische verhalen die zaterdag 11 november rijkelijk worden opgehaald, mogen er
dus best een aantal kritische noten worden gekraakt. Ik ben vooral benieuwd naar het antwoord op de vraag ‘Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?’. Ik hoop dat Eddy Janssen daar zes jaar na dato
een deugdelijke verklaring voor weet te geven in zijn boek waar heel voetbalminnend Roosendaal al maanden rijkelijk naar
uitkijkt.
Woensdag 8 november 2017
Soms verlopen de voorliggende uren heel anders dan gepland. Deze zo gezapig en slaperig begonnen zaterdag is mijn persoonlijke historie in gegaan als de dag dat het oude horloge van mijn
(overleden) vader onverwacht nieuw leven werd ingeblazen. Geheel onvoorbereid constateerde ik bij het omdoen dat het glas van mijn vaste klokje zijn verdedigende taak, ingegeven door slijtage,
plots had opgegeven. Met een matte blos op de wangen lag het zo zonder omlijsting armzalige stukje glas me futloos aan te staren. Aan het horloge waren zo op het eerste gezicht geen mankementen
waar te nemen. De onmogelijk te beantwoorden vraag was dus hoe glas en klokwerk zo onbarmhartig van elkaar gescheiden waren geraakt. Het glas met enig fysiek geweld terugdrukken leek me een
kansloze missie. Tegen beter weten in toch maar wat zachte druk uitgeoefend, met als voorspelbaar gevolg dat er plotseling twee stukjes glas mij lagen aan te staren. Wijzers die zich onbeschermd
wanen, zijn geneigd snel het bijltje er bij neer te leggen, oftewel het tikkende werk onverhoeds te staken.
Hoewel het qua tijd niet bepaald goed uitkwam op deze drukste dag van de week besloot ik toch maar om even langs de plaatselijke juwelier in winkelcentrum De Roselaar te gaan. Stel dat gans
Pleij’s uurwerk stil zou komen te staan, indien de sterke arm der onbekende krachten dat wil, dat vond ik toch een wat beangstigende gedachte. Een publicist die niet bij de tijd is, ‘dat kan toch
helemaal niet’ om met René van der Gijp te spreken. Omdat ik mijn tijd graag zo efficiënt mogelijk besteed, nam ik ook de klokjes mee die al langer op een levensreddende ingreep lagen te wachten
in een stoffige ladekast, waaronder dit stukje familiebezit. Een blond meisje achter de toonbank keek ietwat bedenkelijk toen ik de uurwerkjes voor haar uitvouwde op de daarvoor bestemde ruimte.
Het horloge waar het oorspronkelijk om te doen was, kon niet ter plaatse worden gerepareerd, en daardoor werd ik geheel onverwacht meteen al voor een klein dilemma geplaatst. ‘Ik kan het
voor u opsturen, meneer. Dat duurt ongeveer negen dagen en de kosten bedragen dertig euro’, rekende het meisje me snel voor. Op weg naar de juwelier had ik bij een concurrerend bedrijf een mooi
klokje gezien waarvan ik later op internet ontdekte dat het om een heuse Cartier Panthere Watch ging. Het prijskaartje bedroeg slechts veertig euro, dus een tientje meer dan dat ik bij het
afhalen voor deze reparatie verschuldigd zou zijn. Na een korte overpeinzing besloot ik toch mijn oude uurwerkje trouw te blijven, en nog minstens één kans te gunnen. Dat ik bij de aanschaf van
dit klokje het recht bedongen had op een gratis nieuwe batterij tot in de eeuwigheid, althans zo lang het dienst bleef doen, speelde ook een rol in deze snelle besluitvorming. Voor een van de
twee horloges die zo lang op de kast hadden gelegen, bleek geen redding meer mogelijk. Daar nam ik zonder enige weemoed ter plaatse afscheid van. Bij het andere horloge, dat met de familiaire
emotionele waarde, kon wel volstaan worden met een nieuw batterijtje. Maar helaas, dat type was nu net niet op voorraad. Tsja, dat zal je nu altijd zien. Het blonde meisje was echter zo sportief
om mij door te sturen naar de Handyman pal om de andere hoek. Uit de naam van het bedrijf leidde ik af dat ze daar ook wel zo handig zijn om dit priegelige karweitje uit te voeren. Al hoewel, de
naam Handyman roept niet bepaald associaties op met poezelige vrouwenhandjes, eerder met knoestige mannenknuisten. ‘Dat lijkt me wel, meneer. Anders komt u met dat batterijtje gewoon weer terug.
Dan passen wij daar wel een mouw aan’, sprak het meisje geruststellende woorden.
Van ‘Ellen’ is bekend dat ze over nagenoeg perfecte medewerksters beschikt bij wie de klantvriendelijkheid van vrijwel elke lichaamsvezel bezit heeft genomen. Fijn om daar weer eens getuige
van te mogen zijn. Waarom het team geheel uit vrouwen bestaat, is voor mij nooit een vraag geweest. Worstige mannenvingers zijn volgens mij per definitie niet geschikt voor deze technische
manoeuvres op de vierkante millimeter. Ik was dan ook zeer benieuwd of en hoe de nogal fors uitgevallen medewerker van de Handyman deze ingreep tot een goed einde zou brengen. Deze medewerker,
een duidelijke representant van het Vakmanschap-Is-Meesterschap-gilde, bekeek het klokje met stoïcijnse blik en zei met een routineus gebaar: Jooohh, die heb ik nog wel in voorraad hoor,
meneer. Inzetten!! Ja maar natuurlijk, helemaal geen punt’. Een tel later ging hij met een minuscuul schroevendraaiertje in de weer, riep tussen neus en lippen nog even een jongere medewerker tot
de orde toen deze op het punt stond een apparaatje te gebruiken dat in zijn ogen niet geschikt was voor het onderhavige klusje, en enpassant maakte hij mij nog even deelgenoot van zijn vakkennis.
‘Kijk meneer, dat is wel apart. Er zitten twee batterijtjes in dit horloge’, wees hij op een onooglijk voorwerpje dat mij voorkwam als een boutje. ‘Inderdaad, grappig’, reageerde ik wat
schlemielig. Op dat moment had ik me nog niet gerealiseerd dat aan twee batterijtjes ook twee prijskaartjes hangen. De vraag was natuurlijk welk van de twee nu de geest had gegeven en dus voor
vervanging in aanmerking kwam. Gezien de lange staat van niet functioneren leek het de Handyman verstandig om ‘voor de zekerheid’ beide batterijtjes te vervangen. Hoewel ik besefte dat de man
daar een commercieel belang bij had, onderstreepte ik zonder enige aarzeling zijn zienswijze. Ik voelde er absoluut niets voor om over enkele weken weer terug te komen omdat wellicht ook batterij
nummer twee met terugwerkende kracht besloten had solidair te zijn met zijn langdurige metgezel. De Handyman was inmiddels begonnen met de afrondende handelingen. Zelfs het dunne staafje
van de sluiting stelde hem niet voor onoverkomelijke problemen. Van een variant op de bol van frustraties staande Ikea-act van Youp van ’t Hek was geen moment sprake geweest.
‘Kijkt u eens, meneer. Weer zo goed als nieuw’. De aanblik was ronduit gelukzalig. Eens te meer besefte ik dat een klokje nooit zo heerlijk tikt als wanneer het de ruimte krijgt om te dansen op
de golven van nostalgie. Zelfs de dubbele rekening ten gevolge van de tweevoudige ingreep kon mijn vreugdegevoel niet verstoren. Onder het uiten van enkele pathetische krachttermen bedankte ik de
man voor dit snel uitgevoerde stukje vakmanschap. ‘Daar zijn we voor, meneer!’, knikte hij vriendelijk ten afscheid. Toen begreep ik pas waarom Mark Rutte er de komende vier jaar zo nadrukkelijk
wil zijn voor de ‘gewone, hardwerkende Nederlander’. Hij maar ook zij, zijn immers de kurk waarop het schip van staat drijft. Dat het besluit van Rutte’s derde kabinet om de BTW op eerste
levensbehoeften met drie procent te verhogen nogal strijdig is met dit voornemen, bracht me echter weer terug in de realiteit. Gevoelens van ‘het leven is zo gek nog niet’ duren immers nooit lang
in Nederland. Mijn waardering voor de Handyman was er echter niets minder om. Blij dat ik weer terug bij de tijd was gebracht, besloot ik om nog eventjes wat te verpozen in de
Roselaar.
Woensdag 8 november 2017
Je kon het een beetje op je klompen aanvoelen. Toen de nieuwe eigenaar BVR de plannen voor het voormalige klooster Mariadal bekend maakte, werd meteen duidelijk dat er straks letterlijk en
figuurlijk geen ruimte is voor de Roosendaalse heemkundekring De Vrijheijt van Rosendaele, Modelspoorvereniging Post B en de Eerste Roosendaalse Smalfilm & Video Amateurs (ERSA), de clubs die
het complex nieuw leven hebben ingeblazen na het vertrek van de zusters. Hoofd Vastgoedontwikkeling Theo Klijn liet desgevraagd weten dat BVR samen met de gemeente naar andere huisvesting wil
kijken voor deze clubs, maar is daar zeer sceptisch over, met name omdat deze verenigingen de commerciële huurprijzen waarschijnlijk niet kunnen betalen. Hoewel het nog wel anderhalf jaar
zal duren voor het zover is (alleen voor de wijziging van het bestemmingsplan is al een jaar nodig) zien de getroffen clubs de bui al hangen, een reden om nu al op zoek te gaan naar
alternatieven.
De modelspoorvereniging zou graag verkassen naar de zolder van het stationsgebouw, waar ze vroeger geregeld tentoonstellingen organiseerde, maar waarschijnlijk zijn de huurpenningen daar ook een
onneembare horde. ERSA en de heemkundekring weten nog niet in welk richting ze het moeten zoeken, wel opperde voorzitter Ruud Scheidel van ERSA dat het misschien handiger is om gezamenlijk
op te trekken. Ooit werd BVR door Frans van der Groen geprezen om zijn ‘culturele ondernemerschap’, maar bij de herinrichting van Mariadal - zo liet Klijn weten - wordt
nadrukkelijk met de commerciële pet gekeken.
De vraag is wat de drie clubs van de gemeente te verwachten hebben. Zoals bekend is wethouder Hans Verbraak al jaren bezig om de gebruikers van het Theaterhuis op het Kadeplein aan nieuwe
huisvesting te helpen. Tot op heden zonder succes. Die zoektocht zou niet nodig zijn indien het gemeentebestuur bereid is om het vroegere Essentpand (waar het Theaterhuis in is gehuisvest) nu
eindelijk eens van de commerciele markt te halen. Frappant is dat in de centrale ruimte van dit gebouw de vijf hoofdgebruikers – Stichting JONG, PLAK (overkoepelende toneelorganisatie),
Theaterbedrijf Tiuri, toneelgroep DrieMaalPlankenkoorts en theatergroep Respect – vrijdag een intentieovereenkomst tekenden, waarin ze aangeven nauwer te gaan samen werken en een aantal zaken met
elkaar te delen, zoals kostuums en decorstukken. Tijdens de aansluitende rondleiding onder supervisie van directeur Theo Frentrop van Tiuri werd duidelijk dat het achterste deel van het
complex nog helemaal heringericht moet worden en dat er ook in het ‘bewoonde gedeelte’ nog kamers vrij zijn. Volgens de Wet der Logica en het economische gebod om vraag en aanbod bij elkaar te
brengen ligt het misschien voor de hand dat de drie zoekende clubs de steven richting Kadeplein wenden. Deze verenigingen moeten over een redelijk grote ruimte kunnen beschikken, waar ze hun
spullen naar eigen inzicht kunnen stallen, maar dat lijkt geen onoverkomelijk probleem. Als ook deze schapen over de dam zijn, kan dat voor het College wellicht net het laatste zetje zijn om het
Theaterhuis van de markt te halen. De grootste uitdaging voor de gebruikers van het Theaterhuis is om –zoals Merijn Backx van DMP bij de presentatie aan gaf - een goed rekenmodel te vinden
voor een succesvolle exploitatie. Van de gemeente mag daarbij zeker de nodige hulp en ondersteuning worden verwacht. Het College van B&W praat daar niet graag over, maar het
gemeentebestuur heeft nog steeds een morele inspanningsverplichting ten opzichte van het artistieke verenigingsleven. Begin jaren negentig werd de Roosendaalse cultuursector een bruisend
verenigingsgebouw in het vooruitzicht gesteld, genaamd Den Deelder (vernoemd naar de ‘delende’ Rotterdamse nachtburgemeester). Door bestuurlijke- en organisatorische wanorde (mijn toen nog vele
haren rezen me ten berge toen ik in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen dat dossier nog eens doorspitte) is dat uiteindelijk niet doorgegaan. Daarmee was de gemeente natuurlijk niet
van zijn morele inspanningsverplichting verlost, integendeel zelfs, het wordt hoog tijd dat deze schuld eindelijk wordt ingelost, en het huidige Theaterhuis biedt daar genoeg mogelijkheden toe.
Helaas schitterden de wethouders Toine Theunis en Hans Verbraak bij de ondertekening van de intentieverklaring door afwezigheid. Ik denk dat alle betrokkenen heel benieuwd waren naar de
toekomstvisie van deze bestuurders met betrekking tot het Kadeplein. Merijn Backx kondigde voorts aan dat de nieuwe structuur van het Theaterhuis in de loop van 2018/2019 vorm krijgt, en dat het
actieplan dat hieraan ten grondslag ligt, reeds op 1 januari 2018 in werking zal treden. Wat let de gemeente om daar nu reeds op in te haken en met de gebruikers van het Theaterhuis en de drie
zoekende clubs gezamenlijk op te trekken. De PVC zal het College daar graag toe uitnodigen.
Dinsdag 7 november 2017
Awards voor beste dit of dat. Onvoorstelbaar dat zoiets nog steeds bestaat. Onlangs was ‘onze’ schouwburg De Kring genomineerd voor de titel ‘Meest gastvrije theater van Nederland’. Een bericht
dat uiteraard met veel tam-tam naar buiten werd gebracht. Toen de keuze op een andere schouwburg was gevallen, zwegen de tam-tams echter . Dit soort titels is dan ook geen kwaliteitsoordeel, het
gaat er slechts om wie zijn achterban het best kan mobiliseren. Zie het programma Voetbal Inside waarin opvallend vaak een speler van Feijenoord met De Gouden Schoen naar huis gaat. Want
hoe kan zelfs ik als vaste bezoeker beoordelen of De Kring inderdaad het meest gastvrije theater van Nederland is? Om daar een oordeel over uit te kunnen spreken, zal ik toch eerst die
andere genomineerden met enige regelmaat bezocht moeten hebben. Hoeveel procent van die stemmers zal dat gedaan hebben? Ik vrees dat de wijzer in de richting van de 0,0 procent gaat
als een of ander verweesd bureau het in zijn spreekwoordelijke hoofd haalt om ook dat te onderzoeken.
Awards zijn alleen maar goed ter vulling van nieuwsrubrieken als er weinig reuring is op de aardbol. De meest ergerniswekkende onderscheiding is met afstand de Sonja Barend Award voor het
beste televisie-interview. Alleen de naamgeving deugt al niet. Wie op youtube nog eens terug kijkt, ziet al gauw hoe erbarmelijk die Sonja-interviews destijds waren. Alleen vanwege het ultra hoge
..eeeeuuuuhhh.. gehalte had mevrouw Barend nooit een eigen talkshow mogen krijgen, om over haar irritante- en arrogante houding maar te zwijgen. Het kreng, de onderscheiding dus, is
recentelijk weer uitgereikt. Deze keer niet via een misselijkmakend een-tweetje tussen Jeroen Pauw en Matthijs van Nieuwkerk, de relatief onbekende Janine Abbring ging met de ‘eer’ strijken voor
het gesprek dat ze in VPRO’s ‘Zomergasten’ voerde met de onlangs overleden Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan. Ik denk dat om het even wie dat interview had afgenomen de uitverkorene
zou zijn geweest. Toen de burgemeester zijn dodelijke ziekte openbaarde, ontstond er een ware cultus van heiligenverering. Voor Abbring was het dus niet meer dan een inkoppertje. Ook dat
interview heb ik nog eens terug gezien, en sterk vond ik deze ‘confrontatie’ allerminst. Op diverse momenten verzuimde Abbring door te vragen waar dat absoluut vereist was. Maar daar gaat
het hier ook niet om. Ik verdenk de jury ervan dat ze niet verder heeft gekeken dan de Hilversumse neus lang is. Wie geen landelijk bereik heeft, is bij voorbaat kansloos. Ik kan me niet
voorstellen dat de jury alle interviews van de regionale- en lokale omroepen de revue heeft laten passeren bij de eerste selectie. In zijn vaste rubriek in de NCRV-gids pleit radioprogrammamaker
Bert Kranenbarg voor een soortgelijke Award voor het beste radio-interview, waarna hij een aantal interviewers noemt die in dat geval op zijn persoonlijke longlist een plek zouden krijgen.
Daarbij kijkt ook Hilversumse Bart niet verder dan zijn Hilversumse neus lang is. Onder anderen Petra Possel, Jelle Brouwer, Ghislaine Plag en Pieter van der Wielen mogen zich in zijn warme
belangstelling en aanbeveling verheugen vanwege hun gevoerde gesprekken in programma’s als Kunststof (NPO Radio 1), De Ochtend (NPO Radio 1) en Nooit Meer Slapen op …u raadt het al…NPO
Radio 1. Kennelijk staat de radio in Huize Kranenbarg klem op deze publieke zender. Moet Bart uiteraard zelf weten, maar wat al die regionale- en lokale omroepen aan interviews te bieden hebben,
ontgaat hem dus volledig. Een naam heeft hij ook al bedacht voor zijn bedenksel, de Harmke Pijpers Prijs, de zo mogelijk nog arrogantere dame die eind vorige eeuw de oren van de vroege
radioluisteraars teisterde. In 2010 ontving deze Harmke de Radio Bitches Oeuvre Award. Dertien jaar daarvoor was ze overgestapt van de VPRO naar de AVRO na een ruzie met
hoofdredacteur-televisie H.M. van den Brink die zich in haar ogen binnen de VPRO ‘buitengewoon vlerkerig’ gedroeg. De Harmke Pijpers Prijs herinnert mij aan een mijmering van Wim Kan. Kort nadat
Godfried Bomans zich tijdens het Grand Gala Du Disque onsterfelijk had gemaakt door het onderlichaam van de markante filmster Marlene Dietrich in fysieke zin uitvoerig te prijzen (had mijn vrouw
maar één zo’n been!) zei de grootmeester van het politieke cabaret: Het schijnt dat ze Bomans volgend jaar de Edisons laat uitreiken. Dan wil niemand er meer een hebben. Dat lot zal de Harmke
Pijpers Prijs ook beschoren zijn, vrees ik voor Kranenbarg. Interviewen is een onderdeel van het journalistieke werk en waarom zou je recht hebben op een prijs als je gewoon je werk doet? Er is
toch ook geen prijs voor de beste belastinginspecteur van Nederland, terwijl de staat daar het meeste baat bij heeft. Een prijs voor het beste kranteninterview bestaat bij mijn weten
godzijdank ook niet, ik heb ook nog nooit een vakgenoot gesproken die daar behoefte aan heeft. Tien jaar geleden heeft Fontys Hogeschool Journalistiek het initiatief genomen voor ‘De Luis’,
een nationale prijs die – zo las ik op internet- niet aan een bepaald deelgebied is gekoppeld: interviews op televisie, radio of schrijvende (internet)pers komen er voor in aanmerking.
‘Naast de nationale Luis zal een prijs worden toegekend aan de beste interviewer in opleiding. Studenten journalistiek kunnen naar deze prijs meedingen. Een vakjury bekijkt alle inzendingen’. ‘De
Luis’ hield het zes jaar vol. In 2013 ging het kleinood met het oog op een concurrerende prijs over in De Tegel. ‘Het samengaan van beide organisaties is logisch om versnippering van de prijzen
tegen te gaan. Daarnaast hebben we gemerkt dat de ambities van beide organisaties op één lijn liggen, namelijk het stimuleren van kwaliteitsjournalistiek, en dus ook van de kwaliteit van het
interview’, zo lichtte Theo Dersjant, juryvoorzitter van De Luis, toe. En hoe is het De Tegel, vernoemd naar het boek ‘Tegels Lichten’ van Henk Hofland, dan weer vergaan? Nou die bestaat
als je Wikipedia mag geloven nog steeds. In De Tegel, omschreven als een Nederlandse prijs voor journalistiek die sinds 2006 wordt uitgereikt, zijn naast De Luis eerder ook de Prijs voor de
Dagbladjournalistiek, Het Gouden Pennetje (geprinte media) en de Gouden Tape (radio) opgegaan. Die Radio Award waar Kranenbarg zo vurig naar verlangt, bestaat dus al lang. Als de Sonja Barend
Award, die in wezen via De Luis al is binnengebracht Bij De Tegel, nu ook gewoon een stille dood sterft, zijn we in één klap van het gezeur en dat jaarlijks terugkerende mediacircus af. Logisch
dat daarna De Tegel zelf ter discussie komt te staan!
Zaterdag 4 november 2017
Het is een van de bekendste anekdotes uit de Nederlandse cabarethistorie. Jean-Louis Pisuise, algemeen beschouwd als de grondlegger van het Neerlands Cabaret, was geobsedeerd door lege
stoelen op de eerste rij. Daar kon hij absoluut niet tegen. Enkele jaren voordat hij in 1927 op het Amsterdamse Rembrandtplein door Tjakko Kuiper, een rivaal in de liefde, werd doodgeschoten, was
er kort voor aanvang nog een stoel te vergeven op die voor hem zo confronterende eerste rij. Terwijl Pisuisse geërgerd op het punt stond om iemand in de achterste gelederen naar voren te roepen
om het gat letterlijk te vullen, kwam er een heer rustig aangelopen die vervolgens alle tijd nam om de hem toekomende zetel in te nemen. ‘Zo, zit de koning eindelijk?’, blafte de grondlegger
tegen de late gast. Deze keek echter rustig om zich heen, nam wederom uitgebreid de tijd voor het antwoord en attaqueerde: ‘Jazeker, de nar kan beginnen!’ Die avond speelde Pisuisse een van zijn
slechtste voorstellingen ooit.
Nog voor de voorstelling is begonnen uit je balans worden gebracht, is een van de grootste nachtmerries van iedere artiest. In vroeger tijden bestond het gehoor van de Nar uit slechts een
persoon. Hij diende slechts ter vermaak van de almachtige koning. Zijn de artiesten van nu min of meer afhankelijk van de gunst van het grote publiek, in die tijd was ‘leuk zijn’ een kwestie van
overleven. ‘Als de Koning depressief was, riep hij de Nar bij zich. Als de Nar depressief was, ging zijn kop eraf’, aldus een klassiek grapje van Freek de Jonge. Waar moest die Nar dan in
hemelsnaam grapjes over maken?’ Veel meer dan nog in deze tijd van het herrijzende Victoriaanse kuisheidsmodel rustte op vrijwel alles een taboe. Tot de vaste uitrusting van de Nar hoorde de
zogeheten Narrenkolf, een soort scepter van zijn ‘waardigheid’ waarmee hij tevens een flinke mep kon uitdelen. ‘Laten we de gekheid even parkeren op de stok en overgaan tot de
werkelijkheid’, luidde zo ongeveer zijn vaste slotzin indien de vorst te kennen gaf dat het zo wel mooi was geweest. Vandaar dat nog steeds wordt gesproken over ‘alle gekheid op een stokje’
voordat de luim overgaat in de ernst. Wie een cursus ‘spreken in het openbaar’ gaat volgen, krijgt als eerste wijsheid mee dat ‘een grapje aan het begin van een toespraak’ wonderen doet. De
spreker is daarmee –althans in het begin- verzekerd van een aandachtig gehoor. De rest van het verhaal landt dan meestal ook wel. Ernstige gedachten kunnen beter binnengedragen worden
met het karretje van de humor. Dan zijn ze beter verteerbaar. Wie de spot bedrijft, overschrijdt echter een grens. Een dag na de Tweede Kamerverkiezingen meende een over het paard getilde
cabaretier in de Kring dat hij alles wat zijn gehoor lief was kon bespotten. Ondanks al zijn domme gebral was het een slaapverwekkende vertoning. De spotter is het beste te bestrijden met een
sterk weerwoord. De Amerikaanse filmster Eddy Murphy gaf in een verder zouteloze film daar een geweldige demonstratie van door in een nachtclub de stand-up-komiek van dienst figuurlijk af te
laten gaan als een gieter, waarmee Murphy’s eerste afspraakje meteen in een persoonlijke triomf uitmondde. De onfortuinlijke stand-up-comedian had geen narrenkolf bij de hand om het ongewenste
projectiel tot de orde te roepen en stond letterlijk met een mond vol tanden. De late bezoeker aan de voorstelling van Pisuisse was duidelijk ook iemand waar niet mee te spotten viel.
De Nar kreeg eind negentiende eeuw navolging in de cabaretier, wat per definitie een beroep is met twee gezichten. Alleen leuk kunnen zijn is niet voldoende. Het moet ook in je vermogen liggen om
het publiek deelgenoot te maken van de keerzijde van het bestaan. ‘Iedere spiegel heeft zijn keerzijde’, zou Maarten van Rossem zeggen. Johan Cruyff hield het op ‘Ieder voordeel heb zijn
nadeel’, en werd daarmee wereldberoemd in Nederland. Ernst en luim behoren hand-in-hand te gaan. Wie uitsluitend grappen de zaal in slingert, werpt slechts lege hulzen van zich af. De klassieke
Nar is in dit tijdsgewricht nog slechts voor, tijdens en kort na afloop van het jaarlijkse leutfeest actief. De narrenstok van weleer heeft plaatsgemaakt voor een scepter van minieme proporties.
Een voorwerpje dat alleen nog maar geschikt is om mee te zwaaien, een stevige mep uitdelen zoals in de ‘goede oude tijd’ is er niet meer bij. Dat past ook niet binnen het strenge
carnavalsprotocol. De hedendaagse Nar heeft slechts als taak om de kinderen te entertainen, terwijl de prinselijke ‘Ogheid zich vermaakt met ‘plicht’plegingen. Omdat er toch een vorm van gezag
moet zijn, houdt de Sjampetter, oftewel de politie-agent’, een streng doch rechtvaardig oogje in het zeil. Als al die gekheid na enkele dagen van ongeremde passie en jolijt weer op het stokje is
gestoken, gaan we weer over tot de orde van de dag. Maar wie ontmaskert de dagelijkse gekte voor mensen die nooit naar het theater gaan, en hun avonden –vaak noodgedwongen- bij gebrek aan
ander vertier voor de televisie doorbrengen. Het talent dat met deze capaciteiten is gezegend, moet in Hilversum tegenwoordig met een voetzoeker worden gezocht. De schaarste is zelfs zo groot dat
Arjen Lubach reeds na enkele succesvolle seizoenen van zijn programma ‘Zondag met Lubach’ zich tot Farao der Nederlanden te kunnen laten uitroepen. Satire ten top natuurlijk, maar wat als de
Tweede Kamer dit via internetreferendum afgedwongen voorstel daadwerkelijk in stemming had gebracht? Dan was er toch een staatsrechtkundig probleem ontstaan dat zelfs Mark Rutte niet had kunnen
weglachen. En wat als Kees van Kooten en Wim de Bie begin jaren tachtig van de vorige eeuw met hun Tegenpartij (Jacobse en Van Es) daadwerkelijk mee hadden gedaan aan de Tweede Kamerverkiezingen?
De heren becijferden in een kostelijke act dat ze minstens dertig zetels met gemak zouden binnen harken, grotendeels afkomstig van de VVD. Van Es, het De Bie-typetje, stelde daarbij wel een
absolute voorwaarde. ‘Wag es effe, Jacobse, dan zullen we dat hele zakie toch eerst moeten laten zandstralen’. Gevraagd naar het waarom riep hij quasi verontwaardigd ‘Je denkt toch niet dat
dat ik op een plek ga zitten waar dat mokkel van Terpstra al die jaren op haar krent heb zitten wiebelen! Nee hoor, zandstralen dat hele zooitje. Egh waaaar!!’ Naar verluidt moest die
goedmoedige Erica zelf onbedaarlijk lachen om die oprisping toen ze er voor het eerst door haar zonen mee geconfronteerd werd.
Een probleem met dit soort zelf benoemde televisiedominees is dat ze onbedoeld gezaghebbend kunnen worden. Ondanks dat CDA-leider Buma een ‘over mijn lijk’ oordeel uitsprak over het referendum
over de wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv), bedoeld om Nederland te beschermen tegen terreuraanslagen, zal de Nederlandse bevolking er op de dag van de gemeenteraadsverkiezingen
toch over kunnen stemmen. Daar helpt geen lieve moedertje en zelfs geen Onze Lieve Heer aan. De initiatiefnemers van deze volksraadpleging, een aantal logicastudenten, wisten Lubach voor hun zaak
te winnen en dankzij zijn op televisie uitgesproken steun kreeg dit referendum voldoende stemmen om daadwerkelijk in stemming te worden gebracht. Dat kwam Lubach vrijdag 3 november in het
politiek commentaar van Rob de Wijk in dagblad Trouw op een stevige reprimande te staan. Het initiatief was ingediend omdat de studenten een alles afluisterende overheid niet vertrouwen. In de
ogen van politicoloog, tevens hoogleraar Van Wijk hebben deze studenten zich net als bij het vorige referendum over het handelsverdrag met Oekraïne het geval was niet goed verdiept in de materie.
‘Ik leer mijn studenten eerst bronnen te raadplegen, het onderwerp goed te bestuderen en dan zelf tot een conclusie te komen’, aldus de belerende inleiding op het genadeschot. ‘De tegenstanders
van de Wiv moeten dan maar eens uitleggen hoe ons land in de huidige tijd dan wel tegen aanslagen kan worden beschermd. Die vraag stel ik ook aan cabaretier/televisiepresentator Arjen Lubach die
met publiek geld de publieke omroep gebruikte (hij bedoelt natuurlijk ‘misbruikte’) om het referendum mogelijk te maken’. Een beetje flauw natuurlijk dat Van Wijk het ‘publiek geld’ erbij haalde,
dat verwijt hoor ik zelden als Peter R. de Vries weer eens op basis van Uurtje-Factuurtje bij Pauw of Matthijs van Nieuwkerk opdraaft, maar zijn constatering is wel juist. Een presentator van een
satirisch bedoeld programma moet zich als geen ander bewust zijn van zijn verantwoordelijkheid.
Als een satiricus een zaak niet meer van twee kanten kan of wil bekijken, schaart hij zich aan de zijde van de actievoerders. En daar moet hij, anders de programmaleiding wel, consequenties
uittrekken. Wie in zijn positie de balans tussen Ernst en Luim uit het oog verliest, voldoet niet langer aan de hoge eisen die de functie van Nar aan de beoefenaars stelt. Kees van Kooten en Wim
de Bie begrepen dat goed. Daarom lieten ze hun ‘Tegenpartij’ al die glorieuze verkiezingspolls ten spijt een zachte dood sterven. Nou ja, niet echt, de vijftigers onder ons herinneren zich
ongetwijfeld nog hoe Jacobse van Es na een mislukte putsch met als inzet de macht op het Binnenhof over te nemen ‘genadeloos’ werden doodgeschoten door een legertje commando’s. De laarzen
van de ‘levenloze lichamen’ voordat ze de ziekenwagen werden ingedragen, was het laatste wat de kijkers van dit dappere tweetal te zien kregen. Gedaan was het in een klap ook met hun succesvolle
verkiezingsleuze ‘Same vor ons Eige – laat ze allemaal de rambam krijgen’. Om te voorkomen dat een voorloper van advocaat Liesbeth Zeghveld in een veel later stadium de staat zou aanklagen wegens
moord, doken ze enkele maanden na de putsch blakend van gezondheid op in Argentinië, waar ze zich onder het militair bewind van Videla onder gelijkgestemden waanden. Wat bleek? Hun dood was door
de staat slechts in scene gezet ter bescherming van de parlementaire democratie, waarmee hen ook een definitieve uitweg (uit Nederland) werd geboden. Of dat humor was, kun je betwisten, maar
nadien riep tenminste niemand om ‘gerechtigheid’. Lubach hoeft deze weg uiteraard niet te gaan. Zelfs iemand op een zelf gecreëerde hoge troon misstaat het niet als hij gewoon ‘sorry, ik
was fout bezig’ zegt! Wie nooit een Mea Culpa heeft uitgesproken, ontbreekt het aan zelfkennis.
Zaterdag 4 november 2017
‘Want een Idol weet niet wat het is, om te staan in een zaaltje in Pernis, in een bak gevuld met pis’. Dat zong Alex Klaasen in een prachtige persiflage op ‘Een man weet niet wat hij mist’ van
Huub van der Lubbe, de frontman van De Dijk. Net als Herman Brood zou Van der Lubbe nooit zelfs maar door de voorronden van deze veelbesproken theatershow zijn gerold. De boodschap: een echte
artiest zet de eerste schreden in het vak al kruipend op het biljart van het plaatselijke buurtcafé, om zich vervolgens via het kleine zalen-circuit op te werken naar het grotere werk.
De kunst en de uitdaging is om muzikaal vooral dicht bij je zelf te blijven en je plotselinge bekendheid niet uit te venten door bij voorbeeld in allerlei stompzinnige televisiepanels te gaan
zitten. Esther Groenenberg heeft de boodschap van die veel te bescheiden opererende Klaasen goed begrepen. Niet dat die verleiding er nooit is geweest in haar nog prille leven. Als jong meisje
stapte de nu 33-jarige moeder van een driejarig kind bij moeders in de auto om haar zangtalenten te etaleren tijdens een voorronde van ‘Idols’ in een mistroostig Van der Valkhotel ergens langs
een Twentse snelweg. Bij binnenkomst belandde ze in een mêlee van geurtjes en luchtjes, daar bijeen gebracht door allerlei nog ‘onontdekt’ talent dat hunkerde naar de grote doorbraak. Door
Esthers hoofd speelde slechts een gedachte: hoe kom ik hier weer zo snel mogelijk weg? Groot was dan ook haar opluchting toen een van de juryleden – in tegenstelling tot de televisie-equivalent
een volslagen onbekende beoordelaar- liet weten dat ‘dit niet helemaal is wat we zoeken’. Rouwig hoeft Esther daar achteraf helemaal niet om te zijn. ‘Jongelui, overtuigd van hun grote
zangtalenten, tot wurgens toe aangemoedigd door moeder, vader, tante en schoolfans, werden neergesabeld door een grimmige jury. Huilende fans: de afgodjes waren ontmaskerd. Ze bleken niets te
zijn, ijdel, lucht. Idols zijn godjes van niks. Geen talent om iets te worden. Lachertjes van brons en hout. Onmachtig. Ze zijn met handen gemaakt, maar leven niet. De glitter en het getoeter van
de media kunnen jongelui beroemder maken dan hun schaduw, maar het stelt niets voor. Een half jaar na de laatste Idol-rage werden jongelui op straat geïnterviewd met de vraag of ze de namen nog
kennen van voor-vorige idols. Nee, dat is voor hen de steentijd. Het moet van nu zijn, niet van gisteren. Kijk naar de bloemen. Vandaag bloeien ze weelderig, morgen moet je echt zoeken waar ze
gestaan hebben’, zo luidde op 26 maart 2005 het in een column vastgelegde onbarmhartige oordeel van de anders zo beminnelijke voorganger Anne van der Meiden, zelf vanwege zijn afwijkende
standpunten allerminst een idol in kerkelijke kringen. Gelukkig is al die narigheid Esther bespaard gebleven. Op een leeftijd dat Jezus het noodgedwongen voor gezien hield, lijkt zij nog maar aan
het begin te staan van een succesvolle loopbaan.
Via die door Klaasen zo fraai bezongen echte weg naar de top is ze er toch gekomen. Dat haar carrière niet reeds in de Idols-knop werd gebroken, dankt ze naar eigen zeggen vooral aan twee
internationale voorbeelden. Carole King en in iets mindere mate James Taylor. Maar vlak haar eigen innemende persoonlijkheid ook niet uit. Haar aan Carole King opgedragen programma ‘A Natural
Woman’ is een vlag die ook Esthers persoonlijke lading prima dekt. Als een volleerd, ietwat gehaast verteller doorloopt Esther tussen de muzikale bedrijven in een stevig tempo de levensloop van
haar grote idool.
Carol Klein, de naam waarmee King in 1942 in Brooklyn, New York, werd geboren, ontpopte zich in de jaren zestig en zeventig als een vruchtbare hitschrijver, eerst voor anderen, later ook voor
zichzelf. De wereld leerde Carole King in 1960 kennen via ‘Will you love me tomorrow’, dat door The Shirelles tot een succes werd gemaakt. In die periode leerde ze haar eerste
echtgenoot Gerry Coffin kennen, de muzikale rolverdeling binnen de huwelijkse staat was dat Goffin vaak de teksten bij de liedjes van vrouwlief schreef. In 2010 vierde ze het dertigjarig jubileum
van haar eerste duoconcert met James Taylor in de Troubadour. Dit beviel zo goed dat ze daarna op tournee gingen met een band bestaande uit Kings schoonzoon en Taylors toenmalige
begeleidingsmuzikanten. Esther Groenenberg brak zelf door met de Youtube-hit ‘Oh meisje’, gevolgd door drie albums die zeer goed werden ontvangen. Als Carole King laat ze naast de titelsong ‘A
Natural Woman’ evergreens als ‘You’ve Got A Friend’ (een hit van James Taylor) , ‘The Loco-motion’ en ‘Tapestry’ door de theaters knallen en schallen. Met haar drie begeleidende muzikanten,
waaronder haar echtgenoot (‘lastig in verband met de oppasregeling, maar ik ben blij dat hij hier naast me staat’) probeert ze op het podium de sfeer op te roepen van de fameuze nachtclub The
Troubadour, waar Carole King kind aan huis was. In De Kring werd ze daarbij een beetje het slachtoffer van eigen succes. Een publiek gezeten op stoelen achter tafeltjes met kaarslicht had de
sfeer ongetwijfeld positief beïnvloed, maar de belangstelling was zo groot dat De Kring niets anders kon doen dan die vreselijke- en oncomfortabele tribune ‘uitrollen’. Het programma, zoals
door Esther zelf samengesteld, heeft ook een duidelijke educatieve component. ‘Nooit geweten dat zoveel nummers zijn ontsproten aan het creatieve talent van deze vrouw die tegen wil en dank een
bekend en gevierd artiest is geworden’, luidde de mooi verwoorde teneur van veel reacties na afloop. En in dat proces had haar muzikale vriend en tijdgenoot James Taylor een belangrijk aandeel.
Hij wist Carole met aanhoudende overredingskracht te overtuigen dat ze een aantal van haar songs zelf op het podium moest vertolken. Indien ze dat niet zou doen, was dat niets minder dan een
misdaad tegen de menselijkheid!
Vreemd eigenlijk dat een leven dat voor zoveel artiesten een niet aflatende inspiratiebron was/is (nog) niet is verfilmd. Wellicht ligt hier een nieuwe uitdaging voor kranige Esther in het
verschiet, want dankzij haar levendige expressie gecombineerd met een uitstekende zangstem en een goede pianobeheersing moet een filmcarrière toch ook tot de mogelijkheden behoren.
Esther Groenenberg – Carole King – A Natural Woman. Gezien door Jaap Pleij op donderdag 2 november in de kleine zaal van De Kring.
Donderdag 2 november 2017
‘Als je naar de binnenstad ging, en dus De Schuiven moest passeren, trok je je schoenen aan. Bleef je aan de goeie kant van de spoorlijn, De Kade dus, dan kon je gewoon je pantoffels aanhouden’,
aldus een gevleugelde uitspraak van Jan Mol, de nestor van het Roosendaalse carnaval. Voor buitenstaanders: ‘De Schuiven’ is het volkse synoniem voor de spoorwegovergang Markt/Kade.
ProRailbaas Pier Eringa heeft donderdag 2 november de krantenkolommen gehaald met zijn wat merkwaardige uitspraak dat ‘machinisten minder snel op de rem moeten trappen als er mensen langs het
spoor lopen, omdat dit de dienstregeling ernstig in de war schopt’. Merkwaardig is wellicht wat te zacht geformuleerd. Voor iemand in zijn hoge positie is dat zelfs hoogst onverantwoordelijk.
Punctualiteit mag dan een hoog en prijzenswaardig goed zijn, de veiligheid van passagiers en (ongewenste) passanten moet natuurlijk ten allen tijde voorop staan. Daar kan en mag op geen enkele
wijze mee gemarchandeerd worden. Een machinist kan nu eenmaal niet in het hoofd van de wandelaar kijken en dus onmogelijk inschatten wat hij of zij van plan is. Is de persoon letterlijk van ‘het
padje af geraakt’ of ziet hij de voorbijrazende trein als een uitweg uit het leven? Stel dat de dwalende ziel voor de trein springt en de machinist ten gevolge van de gewijzigde instructies van
zijn hoogste baas niet tijdig kan remmen, wie is dan juridisch aansprakelijk? De machinist terwijl hij ‘slechts’ een order van bovenaf opvolgde, of de hoogste in rang? Ik zou me daar als rechter
niet graag over buigen. Natuurlijk moet het ‘spoorlopen’ op alle mogelijke manieren ontmoedigd worden, de controles zijn terecht flink aangescherpt, terwijl de boetes even terecht niet mals zijn.
Zoveel mogelijk hekken plaatsen draagt eveneens bij aan de spoorveiligheid, maar helemaal af te sluiten zullen de spoorwegen nooit zijn. De achilleshiel blijven de spoorwegovergangen, waar geen
enkel toezicht is op degenen die in plaats van vooruit naar links dan wel rechts afslaan. Eringa verzuchtte bij de jaarlijkse presentatie van de plannen van de spoorbeheerder dat hij het liefst
alle overwegen in Nederland wil opheffen. Vanuit zijn gezichtspunt een logische visie, maar binnen het totale verkeersplaatje een absoluut onrealistische wens. Opheffen kan niets anders betekenen
dan afsluiten en dat zou het verkeersinfarct in de binnensteden, dat nu al tot onaanvaardbare proporties is gegroeid, alleen nog maar versterken.
Structureel toezicht op de overwegen om ook de laatste gaatjes te dichten, lijkt dan ook de enige remedie. Wat let de overheden om hier een werkervaringsproject van te maken?
In Roosendaal doet zich de vervelende situatie voor dat argeloze passanten die (op schoenen) De Schuiven passeren, ongewild tot ‘spoorlopen’ worden veroordeeld. Vrijwel iedereen kent
de gang van zaken daar of heeft het wel eens aan den lijve ondervonden. Nog maar nauwelijks op de spoorbaan beginnen de bellen te rinkelen en enkele tellen later gaan de hefjes al naar beneden.
Passanten zitten op dat moment tussen twee vuren. Snel doorlopen en langs de hefjes verder lopen om via de verkeersweg terug te gaan naar het voetpad, is de enige mogelijkheid. Bij mensen die
slecht ter been zijn en zij die zich noodgedwongen bedienen van een rollater slaat dan niet zelden de paniek toe, wat nog eens wordt versterkt door het beeld van de aanstormende trein. Ik heb dat
vaak genoeg met eigen ogen zien gebeuren. Jan Hoogendoorn, een VVD-wethouder uit een grijs verleden, liet destijds een peperduur extern adviesbureau een rapport opstellen over de
wenselijkheid van de verkeersstromen in de toekomst. Een belangrijke aanbeveling in dat rapport was dat ‘het spoor’ richting Bergen op Zoom/ Essen na het NS-station Roosendaal zo snel mogelijk
ondergronds diende te gaan. ‘Laat Jan maar SCHUIVEN’, werd er toen bij de persconferentie gevat opgemerkt (dat was dus voor de tijd dat ondergetekende door de huidige burgemeester om nooit
opgehelderde redenen van de gemeentelijke persconferenties werd geweerd, JP). Als alternatief werd later door een ander niet minder dure deskundige geopperd om voor een zogeheten
koopgoot te kiezen, vergelijkbaar met de winkelpromenade onder de Rotterdamse Coolsingel, zodat het pad van spoor en mens elkaar niet langer zouden kruisen. Beide rapporten zijn afgeketst
en ergens in een gemeentelijke bureaulade verdwenen. Dit was ver voor de tijd van planoloog Riek Bakker, toen rapporten ongeacht het prijskaartje nog op inhoud en haalbaarheid werden
beoordeeld.
Roosendaal zit dus nog steeds opgescheept met een in de ogen van de hoogste spoorbaas ongewenste spoorwegovergang. We zullen daar helaas in moeten berusten. Het gemeentebestuur kan bij
ProRail wel op een praktische maatregel aandringen en in de ogen van de PVC moet ze dat ook zo snel mogelijk doen: laat de bellen langer rinkelen voordat de hefjes naar beneden gaan. Uiteraard
zal de PVC dit verzoek ook rechtstreeks doorsturen naar ProRail, want dit probleem speelt zo goed als zeker ook bij andere drukke spoorwegovergangen in binnensteden.