Ondertussen had Johan zich genesteld in de bankjes op het Binnenhof pal voor de ridderzaal. In gedachten ging hij terug naar 13 mei 1619, de dag des onheils. Van Oldenbarnevelt had zijn laatste
voorbereidingen al vroeg getroffen. Met enige moeite was zijn zegelring van zijn vinger getrokken. Hij beval zijn knecht het witte hemd van voren open te snijden. Als blinddoek voor het schavot
moest zijn knecht Jan Francken zijn slaapmuts meenemen. Pogingen om nog wat stiekem geschreven papieren, die hier en daar verstopt waren, de kamer uit te smokkelen, lukten niet meer. Slechts over
die in het bed waren verborgen, kon de knecht zich nog ontfermen. Daarna werd Van Oldenbarnevelt gehaald om zijn sententie (vonnis) aan te horen in de rolzaal. Aansluitend mocht hij nog enkele
woorden spreken. Die kans liet de veroordeelde uiteraard niet onbenut.
‘De Rechters setten veel in mijne sententie, dat sy uyt mijn confessie niet en sullen trecken. Dat men die daer by voege. Ich dachte dat sich de heeren Staten-Generaal genoeght souden hebben met
mijn lijk en bloet en dat se het goedt, dat, er is, mijn huysvrouw ende kinderen souden hebben laten behouden. Is dit mijn recompense voor drie en veertich jaren dienst die ick de landen gedaen
hebbe?’
President Vooght maakte een einde aan deze recriminatie met de bekende woorden: Uw sentensie is gelezen. (en wijzende met de hand) voort, voort’.
Het schavot was deze ochtend al vroeg tegen de voorgevel van de Ridderzaal getimmerd. Rond zeven uur begon het volk al toe te stromen. Het aantal toeschouwers werd uiteindelijk op drieduizend
geschat. Die konden uiteraard niet allemaal een plek vinden op het Binnenhof. Bij het betreden van het schavot hoorden omstanders Van Oldenbarnevelt zeggen: Dit is een schoone recompense voor
mijn veertigjarigen trouwen diensten en ‘o God, wat komt er van den mensch?’ De voor hem bestemde doodkist op het schavot was ook al een tegenvaller. De uitvoerders hadden verzuimd een
passende kist te laten maken en daarom was er nu maar een ruwe kist, bestemd voor moordenaars, uit de voorraad genomen. Een stoel of kussen was ook nergens te bekennen op het schavot. Zodoende
was de eens bijna almachtige gedwongen op ‘bloote plancken’ te knielen. Na een kort gebed trok de ter dood veroordeelde zelf zijn tabberd en en wambuis uit, waarna hij zich tot het volk keerde en
met krachtige stem in een ambiance van doodse stilte de beroemde woorden van onschuld uitsprak:
‘Mannen, gelooft niet, dat ick een landt-verrader ben, ick hebbe oprecht en vroom gehandelt, als een goed patriot, ende die sa lick sterven. (op alle prenten van de executie staan ook echt alleen
maar mannen afgebeeld, met hun mooie zeventiende eeuwse hoeden op)
‘Maeck ‘et kort, maeck ‘et kort, sprak hij zijn laatste woorden tot de beul. Van Oldenbarnevelt knielde rechtop, met de vingers in gebed op borsthoogte, toen de eerste slag zijn hoofd en tegelijk
twee vingers wegnam. Het publiek probeerde wat van het bloed, dat in twee stralen uit de halsslagaderen liep, te bemachtigen met als doel dit later te verkopen. In enkele minuten was ook dit
schouwspel voorbij. Gerechtsdienaren stopten het onthoofde lichaam en het hoofd samen in de kist, die vervolgens ‘losselijk’ toegespijkerd in de hofkapel werd bijgezet. Daar begint het mysterie
van het verdwenen lijk. Later kreeg de familie nog wel gelegenheid om de gescheiden lichaamsdelen over te kisten in een eikenhouten kist, maar waar Van Oldenbarnevelt nu rust is nog immer een
open vraag. Zolang het Binnenhof niet ingrijpend wordt verbouwd, zal dat zo blijven.
In trance had Jonge Johan het hele spektakel van nabij bewust meegemaakt. Tot in de kleinste details zal deze macabere geschiedenis hem altijd bijblijven. De gang naar het schavot door Van
Oldenbarnevelt staat hem voor eeuwig op het netvlies gebrand. Net als het vallen van de bijl. Hij zal toch niet alleen de nakomeling maar ook de reïncarnatie van de oude raadpensionaris zijn? Het
lijkt wel of de onthoofding zojuist heeft plaats gehad, met de Jonge Johan als enige getuige. Johan zal na deze dag nooit meer dezelfde Johan zijn. Dat staat voor hem nu wel vast.